kastanjeboom
kastanjeboom - Zelfstandignaamwoord 1. Grote loofboom die grote bruine vruchten voortbrengt. Woordherkomst samenstelling van kastanje en boom
Wiktionary (2019)
kastanjeboom - Zelfstandignaamwoord 1. Grote loofboom die grote bruine vruchten voortbrengt. Woordherkomst samenstelling van kastanje en boom
Muiswerk Educatief (2017)
kastanjeboom - zelfstandig naamwoord uitspraak: kas-tan-je-boom 1. boom waarin kastanjes groeien ♢ wij hebben een mooie kastanjeboom in de tuin Zelfstandig naamwoord: kas-tan-je-boom de kastanjeboom ...
J. van Donselaar (1936)
(de, -bomen), een cultuurvorm van de broodvruchtboom (Artocarpus communis, Bospapajafamilie). Een klein erfbadkamertje [zie erf (4), zie badkamer] stond scheef te rotten onder een kastanjeboom (Cairo 1977: 27). - Etym.: Er is geen gelijkenis tussen deze boom en de AN k., wel tussen beider zaden: zie kastanje. - Syn. katahar (1). Zie ook: man-van-w...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (...bomen), 1. tamme kastanjeboom, katjesdragende boom met lancetvormige bladeren (Castanea sativa), waarvan de vruchten vooral in zuidelijke landen veel gegeten worden; 2. wilde kastanjeboom, paardenkastanje ( Aesculus hippocastanum), boom met grote handdeligebladen, bij ons veel als sierboom gekweekt.
J.H. van Dale (1898)
m. (-en), tamme kastanjeboom, een tamme boom, tot de familie der katjesdragenden behoorende, welke om zijn hout en zijne gezonde, voedende vrucht zeer gezocht is (castanea vesca); — wilde kastanjeboom, zie paardenkastanje (aesculus hippocastanum).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: