Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kapél

betekenis & definitie

Kapél, afgeleid van het middeneeuwschLatijnsch woord capella, noemt men in R. Katholieke landen eene kleine, voor godsdienstige handelingen bestemde ruimte, somtijds afzonderlijk geplaatst, somtijds in een grooter gebouw aanwezig of daarmede verbonden. In eene kapél vindt men een altaar, maar geen doopfont; zij heeft geen afzonderlijken geestelijke, geene bepaalde gemeente. Doorgaans is zij aan dezen of genen Heilige gewijd en met reliquieën voorzien. terwijl zij tevens tot begraafplaats dient.

Men heeft collegiale kapellen, die aan godsdienstige collegiën toebehooren, — huiskapellen, welke door vorsten en aanzienlijken tot hun gerief veelal in hunne paleizen werden gesticht, — en vrije kapellen, aan het gezag van den bisschop ontheven en door de stichters of hunne nakomelingen beheerd. In Duitschland heeft men bij sommige kerken afzonderlijke vertrekken voor bepaalde familiën; zulke vertrekken dragen ook den naam van kapellen.

Daar weleer in zoodanige kapellen geestelijke muziekstukken werden uitgevoerd, heeft men ook de gezamenlijke leden van het daartoe bestemde muziekkorps met den naam van kapél bestempeld. De zwakste kapél telt, behalve de zangers, 4 eerste en 4 tweede violen, twee altviolen, vier violoncellen en twee contrabassen, benevens twee voor ieder blaasinstrument. De zangers treden gedeeltelijk op als solozangers en vormen gedeeltelijk het koor. Aan het hoofd van zulk eene kapél bevindt zich de kapelmeester (maestro di capella), die eene uitgebreide kennis der harmonie dient te bezitten, zoodat hij elke fout opmerkt en doet verbeteren. Bij de uitvoering heeft hij de partituur voor zich, waarin de partijen van al de instrumenten staan opgeteekend, en hij is gewapend met den dirigeerstok, waarmede hij het tempo aan wijst, terwijl hij tevens door gebaren de geheele uitvoering leidt. — Kapél wordt ook gebezigd voor vlinder (zie aldaar). Zie voorts onder kapél.