Wat is de betekenis van Gerief?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gerief

(1979) (Vlaanderen, sch.) idem als gereedschap*; mannelijk geslachtsdeel. • … het was iedere keer een teleurstelling en tot mijn grote verontrusting ontdekte ik een begin van jaloerse nieuwsgierigheid toen ik die vrouw hoorde praten over het deugdelijk gerief van haar ventje… (Rob Adriaensens: Pan zonder fluit. 1979) • Test...

2024-04-19
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

gerief

spullen, gereedschap (informeel) Ik vrees de beer niet, en voor uw dochter zou ik nog groter gevaar trotseren. Geef mij het gerief dat ik nodig heb: een zak vol noten, een zak vol kiezelstenen, een kram en een koord. En ik zal dadelijk tegen dat beest optrekken. (Marita de Sterck, Vuil vel) Hier maakten we kennis met de gev...

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

gerief

(het) gerei, gereedschap, benodigdheden, spullen. Vrijdag was hij de elektrozaak binnengerend, had er zijn gerief van de plank gepakt en was ermee weggelopen voordat iemand er erg in had. HV, 16-01-2003. zie kantoorgerief, kuisgerief, schoolgerief, tekengerief.

2024-04-19
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Gerief

aan zijn - komen in de volkstaal al lang ingeburgerd in de zin van ‘klaarkomen; een orgasme krijgen’. Vgl. de middeleeuwse uitdr. zijn gerief doen met een vrouw.De verbinding gerief doen‘zich prostitueren’ komen we al tegen in geschriften uit de 17de eeuw (o.a. Veelderhandegeneuchlycke dichten, tafelspelen ende refereynen,1600, heruitg. Leiden 1899...

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

gerief

In ’t alg. ter aand. van wat men nodig heeft; ook in toep. op winkelwaar; ik heb mijn gerief niet kunnen vinden (bij het boodschappen doen); - in ’t bijz.: gerei, gereedschap, benodigdheden; materiaal enz.; (gemeenz.) spullen. ’s Avonds, bij het naar huis gaan, ziet hij van verre tegen de nieuwe bouw van dokter Everaert pan...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gerief

gemak; genot.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gerief

s.n., geriif (it), genot (it), nut (it).

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gerief

o. (1 voordeel; genot; gemak; 2 verzamelw.: alles, wat iem. van dienst is om moeite of inspanning uit te winnen; gerei inz. in samenst.; 3 Z.-N. wat iem. nodig heeft): 1. gerief van iets hebben; ten gerieve van, tot gemak van; 2. zie keukengerief; 3. Z.-N. zijn gerief hebben.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gerief

(gə'ri:f) o. 1. Eig. voordeel, genot, gemak:van iets hebben; ten gerieve van. 2. Metn. wat tot gerief strekt, gerei: zijn kopen; keuken-, naaigerief.