Kanon. Na ’t geen wij onder Artillerie en Geschut vermeld hebben, kunnen wij hier volstaan met de afbeelding van zulk een vuurmond. In fig. 1 ziet men een lang bronzen kanon — een 24-ponder — op 1/40ste der natuurlijke grootte,— in fig. 2 een ijzeren kanon van hetzelfde kaliber, — en in fig. 3 de doorsnede. De hoofddeelen van het kanon zijn: De inwendige holte of ziel (A E), — het uiteinde der ziel of de stootbodem (E), — het zundgat, waardoor de in E liggende lading ontstoken wordt (H), — de kop (A), — het langeveld (B), — het tappenstuk (C), — het bodemstuk (D), — de kulas (F), — de druif (G), — de ooren (I), — de tappen (K), — en de tapborsten (L).
De tappen dienen om aan het stuk eene vaste ligging op de affuit te geven. Zij zijn zóó geplaatst, dat het kanon van achteren met een gedeelte van zijn gewigt — de broekzwaarte — op de stelschroef rust.