Wat is de betekenis van Kanon?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

kanon

Het begrip kanon heeft 4 verschillende betekenissen: 1) vuurwapen met een onderstel. groot wapen met een lange loop op een onderstel waarmee met behulp van kruit projectielen afgevuurd kunnen worden. 2) iets dat krachtig is. iets dat zwaar of heftig is; iets dat krachtig is; krachtig middel. 3) voertuig met een zware motor. v...

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kanon

1) (1967) (politie/ onderwereld) pistool; vuurwapen van zwaar kaliber. Ook in het Duits: 'Kanone'. • Agenten denken dat Daan z'n kanon ofzo pakt en springen op z'n nek en trappen hem hun autootje in. (Hitweek, juni 1967) • ‘Pak zijn pistool,’ hoestte de kapitein. Een hand graaide de Beretta uit mijn holster. ‘Wat een...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kanon

kanon - Zelfstandignaamwoord 1. een instrument om explosieve projectielen weg te schieten De vuursnelheid van het kanon werd aanzienlijk verhoogd. 2. een drinkglas met dikke bodem of voet, gebruikt bij heildronken Woordherkomst Van Italiaans canna (buis). Op zijn beurt van L...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kanon

kanon - zelfstandig naamwoord uitspraak: ka-non 1. groot, zwaar vuurwapen met een lange loop op een onderstel ♢ de soldaten schoten met kogels uit een kanon Zelfstandig naamwoord: ka-non het kanon ...

2024-04-20
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Kanon

Kanon - term voor een speler met een hard en zuiver schot.

2024-04-20
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

kanon

dronken: Toen de meiden en het vaarvolk op den Zeedijk weerkeerden, was Corry kanon, Ze lalde, QUERIDO 2, 400.

2024-04-20
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

kanon

kanon: vedette, kopman.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

kanon

(het; nen) SP - kopstuk, grote naam, vedette • Ik heb verschillende foto’s van Koblet tijdens Brive-Agen, telkens met opengevallen mond aangestaard door weer een ander kanon uit het verleden. (KRABR) • Ferdi Kübler was een van de kanonnen van de naoorlogse wegrensport. (MAASW)