Kangoeroe (De) behoort tot de zoogdieren en wel tot de orde der Buideldieren (Marsupialia). Hij onderscheidt zich door zeer korte voorpooten en zeer lange achterpooten met 4 vingers, waarvan de binnenste 2 zeer dun en tot aan de kleine nagels aaneengegroeid zijn. Zijn staart is sterk gespierd, digt bij den romp zeer dik en voorts zeer lang.
Men vindt den kangoeroe alleen in Nieuw-Holland, van Diemensland, Nieuw-Guinéa, de Aroe-eilanden en eenige naburige eilanden. Ook heeft men alleen in het vijfde werelddeel fossiele overblijfselen van kangoeroe’s gevonden. Het geslacht Kangoeroe telt omstreeks 40 soorten.
Het eerst vindt men van dit dier gewag gemaakt door Valentijn en de Bruijn in hunne reisbeschrijvingen. James Cook echter was de eerste, die in 1770 bij het bezoeken der kust van Nieuw-Zuid-Wallis de grootste soort, den reuzen-kangoeroe (Macropus giganteus) ontdekte. Thans vindt men deze dieren alleen in het zuidelijk en westelijk gedeelte van Nieuw-Holland, waar zij bij voorkeur grazige vlakten en heuvelstreken bewonen. Doorgaans leven zij in kleine familiën bijeen.
De oude mannetjes zijn ongeveer 11/ 2 Ned. el hoog en 277 Ned. el lang, maar de wijfjes blijven veel kleiner. Geholpen door hun sterken, veerkrachtigen staart, doen zij sprongen van 4 tot 5 Ned. el.
Hunne zintuigen zijn uitstekend en hunne schuwheid is groot, zoodat zij gewoonlijk door insluiting in een kring of ook door middel van windhonden worden gevangen. Hun voorkomen en de wijze, waarop zij zich bewegen, heeft hun tevens den naam van springhazen bezorgd. Wij geven hierbij de afbeelding van eene kangoeroefamilie.