Interdict beteekent eigenlijk ontzegging. Iemand vuur en water te ontzeggen (interdicere) was hetzelfde als hem in ballingschap te zenden. — Op het gebied der R. Katholieke Kerk is het interdict eene van bisschoppen of pausen uitgevaardigde ontzegging of schorsing van alle kerkelijke handelingen, met uitzondering van den doop. In een land of eene gemeente, waarop het interdict rustte, mogt geen klok geluid, geen gewijde ouwel, zelfs niet aan stervenden, uitgereikt, geene kerkelijke plegtigheden bij begrafenissen volbragt worden, — zelfs moest men er alle kerkelijke sieraden bedekken of verwijderen. Het was eene algemeen opgelegde boete, eene verscherping van den ban, van het anathema en van de excommunicatie, welke drukte op al de aanhoorigen der schuldige personen.
Het diende aanvankelijk tot straf voor het verbreken van den landsvrede. Het eerste voorbeeld van zulk een interdict gaf Alduïnus, bisschop van Limoges. Later werd het uitgesproken door Gregorius V over koning Robert van Frankrijk om dezen te dwingen, te scheiden van zijne gemalin Bertha, welke hem in den vierden graad van bloedverwantschap bestond. Het werd echter eerst in 1031 op de Synode te Limoges, op aanraden van Odolricus, abt van St. Martialis, door de Kerk gewettigd tot straf voor vredebrekers.
De hiërarchie gebruikte het nu eerlang als een uitstekend middel, om elke magt, die zich tegen haar verhief, te verpletteren. Innocentius II sprak het in 1140 uit over geheel Frankrijk, Coelestinus III in 1191 over Oostenrijk, Innocentius III in 1199 over Frankrijk en in 1208 over Engeland, Martinus V in 1283 over Sicilië, Benedictus XII in 1338 over Duitschland. Intusschen was de vrees voor het pauselijk gezag en voor het interdict in laatstgenoemd rijk toen reeds zóó geschokt, dat de Rijksstanden het nietig verklaarden en er tegen in verzet kwamen. Het laatste interdict werd in 1668 door Alexander VII over Venetië uitgesproken, doch zonder dat men er zich om bekreunde.