Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Inhechtenisneming

betekenis & definitie

Inhechtenisneming is eene inbreuk op de persoonlijke vrijheid, en wèl eene verkorting van de vrijheid van beweging. Zij is niet altijd eene straf, hoewel zij ook als zoodanig voorkomt, en, onder anderen, als verzachte gevangenisstraf opgenomen wordt in het onlangs, Augustus 1875, gepubliceerde ontwerp voor een Nationaal Strafwetboek in ons land. Waar zij niet het karakter, de werking en de gevolgen van eene straf heeft, daar wordt zij toegepast als maatregel van orde, tot beveiliging der maatschappij tegen oproerlingen en boosdoeners, óf tot het beletten van de ontvlugting van verdachten wegens misdrijf, óf als middel tot inning van geldboeten en geregtskosten; voor zoover zij in het laatste geval niet zelve beschouwd en toegepast wordt als eene straf, die de primitief opgelegde geldboete bij wanbetaling binnen zekeren tijd vervangt, maar strekt als dwangmiddel tot betaling van de boete — en wat de kosten aangaat is dit altijd met haar het geval —, komt zij in wezen en werking overeen met de gijzeling of lijfsdwang (zie Lijfsdwang). Als maatregel tot het tijdelijk onschadelijk maken van woelige personen, die gevaarlijk zijn voor de openbare orde en rust kan zij worden toegepast óf door het politiek — ook burgerlijk, administratief — gezag, óf door de regterlijke magt en de ambtenaren van het Openbaar Ministérie.

Het middel is verreweg het gevaarlijkst in handen van het politiek gezag, omdat bij dit laatste het ergst misbruik te vreezen is, vooral in den tijd van staatkundige beweging tot wering en onschadelijkmaking, van hen, die tegenstanders der regéringspartij zijn. Onze Grondwet van 1848 geeft de waarborgen voor de onschendbaarheid van dit deel onzer persoonlijke vrijheid in de navolgende bepalingen, die onze „Habeas corpus-acte” uitmaken: „Buiten de gevallen in de wet bepaald mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen van de gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding, beteekend worden aan dengene, tegen wien het is gerigt. De wet bepaalt den vorm van dit bevel en den tijd, binnen welken alle aangeklaagden moeten worden verhoord”. „Wanneer een ingezeten in buitengewone omstandigheden door het politiek gezag is gearresteerd, is hij, op wiens bevel zoodanige arrestatie heeft plaats gehad, gehouden daarvan terstond kennis te geven aan den plaatselijken regter, en hem voorts den gearresteerde binnen den tijd van drie dagen over te geven. De criminéle regtbanken zijn verpligt, elk in haar ressort, te zorgen, dat zulks stiptelijk worde nagekomen”.

Regel is dus: inhechtenisneming kan alléén plaats hebben op bevel van den regter, met opgaaf van redenen der aanhouding; beteekening in den behoorlijken vorm van dat bevel, binnen eenen korten termijn, aan den aangehoudene, opdat hij wete, waarop hij zich heeft te verdedigen, en zijn verhoor binnen zekeren tijd. De vorm van het bevel, en de tijd, binnen welken ’t verhoor moeten gehouden worden, vinden hunne plaats in het Wetboek van Strafvordering. De exceptie op dien regel levert het tweede deel der aangehaalde bepaling , waar arrestatie door het politiek gezag wordt toegelaten. Die exceptie is vaag en onbepaald; zij ontneemt daardoor veel aan de verdienste van scherpheid en naauwkeurigheid, die den regel kenmerken.

Want al neemt men aan, dat de nergens in de wet omschreven uitdrukking „politiek gezag” door de tegenstelling hier blijkbaar moet worden opgenomen in den zin van elk ander gezag dan de regter, dan blijft altijd de even duistere, raadselachtige uitdrukking „in buitengewone omstandigheden" — waarvan elders evenzeer eene verklaring te vergeefs gezocht wordt — te groote speelruimte geven aan dat politiek gezag. Gelukkig wordt de willekeur van dat gezag eenigzins beperkt door de verpligte aangifte der arrestatie aan den regter en door het toezigt, dat aan de regterlijke magt in ’t algemeen op elke arrestatie gegeven wordt. De bepaling is bepaald onvoldoend: drie dagen kan iemand vastgezet worden zonder vorm van procès, zonder de reden te weten, waarom hij zit, zonder in de gelegenheid te zijn, om zich te verantwoorden en, desgevorderd, zijne onschuld aan ’t geen, waarvan hij verdacht wordt, te kunnen bewijzen. Het Wetboek van Strafvordering bepaalt nog, dat, in geval van arrestatie door het politiek gezag, hij, in wiens bewaring zoodanige gearresteerde is gesteld, gehouden is, daarvan onmiddellijk kennis te geven aan het Provinciaal Geregtshof en aan de Arrondissements Regtbank. Bij gebreke hiervan kan hij worden vervolgd en gestraft als schuldig aan willekeurige gevangenhouding. Komt het politiek gezag zijne bij de Grondwet hem opgelegde verpligtingen niet na, dan zal het regterlijk collége, na verhoor van het Openbaar Ministerie, de invrijheidstelling van den gearresteerde bevelen. Bovendien zal een ieder, die kennis draagt, dat iemand gevangen gehouden wordt in eene plaats, die niet wettig bestemd is, om tot gevangenis te dienen, daarvan kennis moeten geven aan de ambtenaren van het Openbaar Ministérie.

Deze ambtenaren zijn verpligt, hetzij ambtshalve, hetzij op daarvan bekomen berigt, zich terstond naar de plaats te begeven, en den gevangen gehouden persoon in vrijheid te doen stellen, of, zoo er eene wettige reden van aanhouding tegen hem bestaat, hem dadelijk voor den bevoegden regter te doen brengen. Hetzelfde wetboek omschrijft de gevallen, waarin een van misdrijf verdacht persoon voorloopig in hechtenis kan genomen worden. Die preventieve gevangenis gedurende de instructie eener strafzaak komt slechts te pas in eene der volgende omstandigheden: wanneer een verdachte bijzonder gevaarlijk wordt geacht voor het maatschappelijk verkeer, of, dat er gegronde vrees bestaat, dat hij door ontvlugting de vervolging en beregting der zaak onmogelijk, althans vaak zeer moeijelijk zal maken, en zich aan de regtmatige straf zal trachten te onttrekken. Het bevel tot aanhouding kan soms gegeven worden door den ambtenaar van het Openbaar Ministérie, maar eischt dan binnen korten tijd bekrachtiging door een vonnis van den regter; meestal gaat het uit, op requisitoir van den officier van justitie, van den regtercommissaris, wiens uitspraak eveneens binnen kort door de regtbank bevestigd moet worden. Langer dan zes dagen zit in elk geval niemand zonder bevel en zonder verhoor. Voorloopige invrijheidstelling van den inhechtenis genomene tegen borgstelling is in ons regt evenmin toegelaten, als aan hem schadeloosstelling wordt toegekend, die op wettige wijze is in hechtenis genomen, en later uit gebrek aan bewijs of om andere reden is ontslagen.

Het onwettig gevangenhouden van een persoon is een misdrijf, waartegen ook in ons Wetboek van Strafregt, de Code Pénal, straf is bedreigd. De Code onderscheidt hier, zooals in vele andere gevallen, of het misdrijf door particulieren of door ambtenaren is gepleegd. Met dwangarbeid voor een tijd — tuchthuisstraf van 5—15 jaren — zullen diegenen gestraft worden, die zonder bevel van de daarover gestelde magten en buiten de gevallen, in de wet bepaald, het vatten van verdachten of beklaagden bevolen, iemand aangehouden, vastgehouden of in onwettige bewaring gesteld hebben: zij, die de plaats voor dergelijke gevangenhouding verstrekt hebben, zullen met dezelfde straf gestraft worden. Duurt de gevangenhouding langer dan eene maand, dan klimt de straf tot eeuwigdurenden dwangarbeid — van 5—20 jaren. De straf daalt tot gevangenisstraf van 2—5 jaar, zoo, vóór de vervolging, aan den onwettig gevangene de vrijheid is teruggegeven. De doodstraf — thans ingevolge de wet van 1870 veranderd in levenslange tuchthuisstraf — wordt bedreigd tegen hen, die de onwettige arrestatie bedreven hebben óf 1° onder eenen valschen naam, op een valschen last of bevel van het openbaar gezag of met een valsch costuum; óf 2° onder bedreiging van den gevangene met den dood, óf 3° met ligchamelijke mishandeling of pijniging van den gevangene. Het kan alleen uit de neiging van Napoleon, om zijne ambtenaren te sparen en hunne hiérarchie over het publiek te steunen, verklaard worden, dat hetzelfde misdrijf, door ambtenaren begaan, ligter gestraft wordt, dan als particulieren zich er aan schuldig maken. Voor het omgekeerde bestond veel meer reden.

Een openbaar ambtenaar, die weigerachtig of nalatig is, om te voldoen aan eene wettige navraag, strekkende om van eene willekeurige of onwettige gevangenhouding te doen blijken, hetzij die voorkomt in de huizen, voor de bewaring van inhechtenisgestelde personen bestemd, of elders — of zij, die zoodanige arrestatie niet hebben aangegeven daar, waar het behoort, zullen gestraft worden met dégradation civique, volgens den C.P., veranderd in de wet van 29 Junij 1854 Stbl. N° 102 in eene correctionéle gevangenisstraf van één tot drie jaren met of zonder geldboete van 10—500 gulden, en met facultatieve ontzetting van sommige burgerlijke en burgerschapsregten. De arrestant is aan den onwettig gearresteerde eene schadeloosstelling verschuldigd van ten minste ƒ 12;50 daags. Dit bedrag is zeker hoog genoeg, om menigeen te doen wenschen, dat hij in den wintertijd eenige weken onwettig gevangen moge worden gehouden. Cipiers en andere bewaarders, die zich aan soortgelijke vergrijpen schuldig maken, beloopen eene correctionéle gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van ten hoogste 100 gulden. Ambtenaren van de regterlijke magt of van het Openbaar Ministérie, die iemand gevangen doen zetten of houden op andere dan door de wet of de regéring daarvoor aangewezen plaatsen komen ook met de straf van dégradation civique vrij. In onderscheidene speciale wetten, die de geldboete als straf bedreigen, komt de inhechtenisneming voor óf als middel, om, bij wanbetaling, tot voldoening te dwingen, als eene soort van lijfsdwang of provoostarrest, óf als subsidiaire straf, die, bij wanbetaling der geldboete binnen zekeren termijn, deze als straf vervangt. Thans is zij als zoodanig vervallen door de wet van 22 April 1864, die voor het geval van wanbetaling van boeten subsidiaire gevangenisstraf invoert.

Het jongste ontwerp van een Nationaal Strafwetboek kent de inhechtenisneming als eene vrijheidsstraf van zachteren aard dan de door haar voorgestelde gevangenisstraf. De Commissie, die het ontwerp opstelde, noemt haar eene custodia honesta — eervolle bewaring. — Zij bestaat in de opsluiting van den veroordeelde zonder verdere beperking van persoonlijke vrijheid, dan die, welke de orde en de tucht noodzakelijk maken. Zij is korter van duur dan de gevangenisstraf; de veroordeelde voor langer dan drie dagen heeft de keus tusschen afzondering en gemeenschap; voor hem bestaat wél de verpligting om te werken, maar geen dwangarbeid; hij houdt zich bezig met het werk, dat hij verkiest. Haar duur is ten minste één dag en ten hoogste drie jaren. De Commissie motiveert deze straf met de overweging:”dat tot heden in het volksbewustzijn altijd eene schande verbonden blijft aan de gevangenis, die men echter niet mag brengen over hem, wiens vergrijp wel in het belang der openbare orde beteugeling eischt, maar wiens met de wet strijdige handeling uit haren aard evenwel noch het kenteeken is van zedelijke verdorvenheid, noch eenige booze hartstogten aan het licht brengt”. De tijd zal moeten leeren, of het doel der Commissie met de invoering dezer straf bereikt zal worden.

< >