(Het regt van) initiatief beteekent in het algemeen het regt om zelfstandig, zonder daartoe door iemand anders geroepen of gemagtigd te worden, iets te beginnen, te ondernemen, op het touw te zetten. Initiatief komt van het latijnsche woord initium, (begin). In den gewonen, engeren zin verstaat men onder het regt van initiatief het regt van het parlement, de volksvertegenwoordiging, om voorstellen te doen aan het hoofd van den Staat. Ook bij ons kent de Grondwet van 1814, zoowel als de daarop volgende dat regt.
Art. 110 der Grondwet van 1848 zegt: „de Staten-Generaal hebben het regt voorstellen van wet aan den Koning te doen”. Art. 111: „De voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer”. Art. 113. „Andere voordragten, dan voorstellen van wet kunnen door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan”. De voordragt van wetsvoorstellen is zeker verreweg het belangrijkste deel van het regt van initiatief. Het is een voorregt, dat de Tweede Kamer boven de Eerste bezit. Het regt staat in naauw verband met het beginsel, dat de wetgevende magt gedeeld wordt door den Koning en de Staten-Generaal. Evenals de regéring de bevoegdheid heeft om wetsvoorstellen in te dienen bij de Staten-Generaal, hebben deze, bij onwil of nalatigheid der regéring, dezelfde bevoegdheid, wanneer zij meenen, dat het belang van den Staat de indiening van de eene of andere wet noodzakelijk maakt. De Eerste Kamer bezit dat regt niet om dezelfde reden, waarom het regt van amendement haar is ontzegd.
Hare roeping brengt zulk een regt niet mede. Zij oefent meer toezigt uit, en kan dus zelve moeijelijk een initiatief nemen, waarover de Tweede Kamer zou beslissen, zonder dat over die beslissing datzelfde toezigt werd uitgeoefend. Te minder heeft zij dit regt noodig, daar zij, evenals hare zusterafdeeling, het regt heeft, om óf door eene interpellatie óf door een eerbiedig adres op de indiening eener wetsvoordragt bij de regéring aan te dringen. De Tweede Kamer heeft slechts zelden van dat regt gebruik gemaakt. Onder de werking der vorige Grondwet was het voorstel der negen mannen betrekkelijk eene grondwetsherziening (zie Grondwet) het meest belangrijke, waarvoor gebruik gemaakt werd van het regt van initiatief; onder de werking der tegenwoordige Grondwet werd o. a. een wetsvoorstel betrekkelijk de tienden krachtens dat regt ingediend. Op initiatief der Tweede Kamer kwam de wet van 19 September 1874 Stbl.
N°. 130 „houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen” tot stand. Nog werd op hetzelfde initiatief de wet, bevelende de enquête naar den toestand onzer koopvaardijvloot — gehouden in 1874 — aangenomen. In behandeling is op dit oogenblik — October 1875 — nog een wetsvoorstel tot intrekking van de voornaamste bepalingen der tegenwoordige jagtwet — uitgaande van ’t zelfde initiatief. De Kamer behoort slechts bij uitzondering van haar regt om wetsvoorstellen te doen gebruik te maken, ten einde niet geheel de regeerkracht aan zich te trekken, te meer, daar haar ook de bevoegdheid ten dienste staat, om de regéring voortdurend opmerkzaam te maken op leemten en gebreken in de wetgeving. Bij het adres van antwoord op de troonrede en vooral bij de debatten over de begrooting ontbreken zoodanige opmerkingen in den regel dan ook niet. Ieder lid der Kamer kan van het regt van initiatief gebruik maken; het voorstel volgt nagenoeg denzelfden weg van behandeling, als de gewone regéringsontwerpen (zie Wet).