Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Holstein

betekenis & definitie

Holstein, een voormalig hertogdom in NoordDuitschland, tusschen de Noorden Oostzee gelegen en door het Eider-kanaal gescheiden van Sleeswijk, vormt met dit laatste sedert 1806 de Pruissische provincie SleeswijkHolstein (zie aldaar).— Holstein telt op bijna 152 □ geogr. mijl ruim een half millioen inwoners. — De oudste inboorlingen hebben er zich opgelost in de Saksers, die door Karel de Groote onderworpen en tot het Christendom bekeerd werden. Zij hadden daarop veel te verduren van de invallen der Denen en Wenden. Keizer Hendrik I herstelde in 934 de vervallen mark tusschen de Eider en de Schley, — Koenraad II stond haar in 1027 af aan den Deenschen koning Knoet de Groote, en sedert dien tijd vormen de Eider en de Levensau de noordelijke grenzen van Holstein. Keizer Lotharius beleende daarmede Adolf von Schauenburg (1106—1128).

Adolf II (1128—1164) veroverde Wagrië, — en Adolf III Ditmarschen, maar deze, in den oorlog met de Denen krijgsgevangen geraakt, moest aan hen Holstein afstaan, dat mi 20 jaar tot het rijk van Waldemar II behoorde. Adolf IV heroverde het in 1226 en handhaafde zich in dat bezit door zijne overwinning bij Bornhöved (22 Julij 1227), terwijl Ditmarschen aan Bremen ten deel viel. Vervolgens werd het grondgebied van Holstein op velerlei wijze verdeeld. Graaf Gerhard de Groote, in 1304 tot 1340 heerschappij voerende over Denemarken, verwierf Sleeswijk als een erfelijk leen. Nadat in het verdrag te Nyborg op Funen het hertogdom Sleeswijk aan de Holsteinsche Graven was toebedeeld, werd Gerhard VI er mede beleend. Het vereenigd Sleeswijk-Holstein bleef nu van 1386 tot 1469 onder de vorsten van het Huis Schauenburg, hetwelk echter in laatstgenoemd jaar met graaf Adolf VIII uitstierf, waarna de Standen den zoon zijner zuster, graaf Christiaan van Oldenburg (in 1448 als koning van Denemarken gekroond), tot gebieder in Holstein verkozen. Keizer Frederik III vereenigde in 1474 de graafschappen Holstein en Stormarn, benevens Wagrië en Ditmarschen tot een hertogdom Holstein. Sedert dien tijd bleef het een Rijksland tot in 1806.

Koning Christiaan III stichtte de hoofdlijn met de zijlijnen Holstein-Sonderburg-Augustenburg en Holstein-Sonderburg-Bek, alsmede sedert 1826 Holstein-Sonderburg-Glücksburg. Hertog Adolf (♰ 1586) was de stamheer van de hertogelijke hoofdlijn Holstein-Gottorp, van welke het tegenwoordig Keizerlijk geslacht in Rusland, het Oldenburgsche Hnis, en het in 1809 onttroonde Zweedsche Vorstenhuis afkomstig zijn. In 1773 schonk grootvorst Paul van Rusland zijn aandeel aan Holstein aan den Koning van Denemarken tegen ontvangst van de graafschappen Oldenburg en Delmenhorst, welke hij als hertogdom afstond aan de jongere Iijn. Na dien tijd deelde Holstein in de lotgevallen der Deensche monarchie en werd in 1806 hiermede geheel en al vereenigd. In 1815 werd het met Saksen-Lauenburg in den Duitschen Bond opgenomen, en door de wet van 15 Mei 1834 verkreeg het een afzonderlijken Landdag, die voor de eerste maal in 1835 te Itzehoe gehouden werd. Zie voorts onder Sleeswijk-Holstein.