Hoed is in het algemeen de naam van het hoofddeksel, hetwelk mannen en vrouwen gebruiken, wanneer zij uitgaan. Tot het vervaardigen van manshoeden worden verschillende stoffen gebruikt. Van haar en wol maakt men vilten en van zijde de zeer algemeene zijden hoeden, terwijl stroo van tarwe en rijst den grondslag voor stroohoeden oplevert. — Tot het maken van vrouwenhoeden bezigde men te voren bijna uitsluitend stroo, thans echter gewoonlijk zijde, fluweel en dergelijke stoffen. De gewoonte, om het hoofd te bedekken, is zeer oud.
Bij de Grieken echter bestond zij alleen bij zieken en bij lieden uit de lagere volksklassen, en hun hoofddeksel, met uitzondering van den Thessalischen vilten hoed der onmondige jongelingen, dien zij droegen om het hoofd tegen den zonnegloed te beveiligen, geleek zeer weinig op het onze. De Romeinen gebruikten ronde of puntige hoeden bij schouwspelen, godsdienstige plegtigheden enz., zoodat de hoed weldra het zinnebeeld der vrijheid werd en ook de slaven, wanneer zij vrijgelaten werden, een hoed ontvingen. Na het vermoorden van Caesar werd een hoed tusschen 2 zwaarden, als het teeken der vrijheid, op de munten geplaatst, en velen herinneren zich met mij onze Nederlandsche munten uit den tijd der Republiek, waarop men de Nederlandsche Maagd aanschouwt, gewapend met de met een hoed gekroonde speer en steunende op den Bijbel met het randschrift: „Hanc tuemur, hac nitimur” of „Deze (de vrijheid) beschermen wij, op dezen (den Bijbel) steunen wij”. Algemeen werd de gewoonte om hoeden te dragen bij de Romeinen na den dood van Nero. In Midden-Europa kwamen de hoeden eerst in de 14de eeuw; in 1360 waren er hoedenmakers te Nürnberg, en wat later vindt men hen vermeld in Frankrijk. In Duitschland, de Nederlanden en Zwitserland droeg men in de 16de eeuw hooge, spits toeloopende hoeden met een breeden rand. In Frankrijk, waar omstreeks dien tijd door de aanzienlijken algemeen hoeden gedragen werden, begon men in de dagen van Hendrik IV den rand aan de ééne zijde op te slaan.
Toen men voorts onder Lodewijk XIV drie zijden opsloeg, ontstonden de driekante hoeden of steeken, die ongeveer eene eeuw in zwang bleven. In Engeland gebruikte men het eerst tusschen 1780 en 1790 de hedendaagsche cylinderhoeden, die, in weerwil van hun afschuwelijken kagchelpijpsvorm, schoon zij nu en dan geringe wijzigingen ondergaan, hunne heerschappij handhaven. Inmiddels had men in 1796 in Frankrijk driekante hoeden met verbazend breede randen — de zoogenaamde Bonaparte’s of incroyables — in de mode gebragt, maar ook zij moesten weldra voor den cylinderhoed wijken. — Meermalen was de gedaante en de kleur van den hoed het kenmerk van staatkundige partijen. Reeds vóór 1848 werd in Duitschland de witte vilten hoed of flambard beschouwd als een teeken van democratische gezindheden, en de Hecker-hoeden — witte hoeden met een breeden rand en een kiemen ronden of spitsen bol — bragten in 1849 hunne dragers in de handen der policie. — Gewijde hoeden, door den Paus in den Kerstnacht gezegend, werden weleer ten geschenke gezonden aan vorsten en veldheeren, die zich verdienstelijk hadden gemaak jegens de R. Katholieke Kerk. De laatste, die zulk een hoed ontving, was generaal Daun na den slag bij Hochkirch. — Bankroetiers werden voorheen in Frankrijk met groene en in Duitschland met gele hoeden te pronk gesteld, en in Spanje en elders moesten weleer de Israëlieten gele hoeden dragen. — In de wapenkunde vervangt bij sommige wereldlijke en geestelijke waardigheidsbekleeders de hoed de plaats van den helm of van de kroon. — Bij den R. Katholieken clerus dragen de protonotarii van de Pauselijke curie zwarte hoeden met 3 kwasten, en de cardinalen roode hoeden met 15 kasten. — Bij wereldlijke heeren is de vorstenhoed in zwang, het midden houdende tusschen de gravenkroon en de vorstenkroon. Hij bestaat uit den metalen ring der koningskroon, waarop zich evenwel slechts enkelvoudige spangen verheffen, waartusschen zich eene muts van rood fluweel bevindt, die ook wel met hermelijn omzoomd is. — De keurvorstelijke hoed, voorheen het teeken der Duitsche Keurvorsten, onderscheidde zich van den vorstenhoed door de afwezigheid van metalen spangen.