Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hermann

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Hermann van Luxemburg, bijgenaamd Knoflook, omdat hij zijn verblijf hield in Eisleben, waar dit gewas in groote hoeveelheid verbouwd en genuttigd werd, was een zoon van graaf Giselbert en zag zich, gedurende het vertoef van Hendrik IV in Italië, door de Saksers en Zwaben, in 1081 te Bamberg vergaderd, tot tegenkoning gekozen, waarna Siegfried, aartsbisschop van Mainz, hem de kroon opzette. Zijn plan om op te rukken naar Italië werd verhinderd door het overlijden van zijn voornaamsten bondgenoot, Otto von Nordheim, daar de overige raadslieden van Hermann den strijd om de Duitsche keizerskroon liefst op Duitschen bodem wilden voeren. Toen Hendrik in 1085 met een leger in Saksen viel, nam Hermann de vlugt naar Denemarken, doch keerde weldra terug, versloeg, ondersteund door hertog Welf, den Keizer bij Bleichfeld aan de Main en veroverde Würzburg. Zoodra echter in 1088 de Saksers zich aan Hendrik IV onderwierpen, deed Hermann afstand van den koninklijken titel en begaf zich naar zijne erflanden. Toen hij niet lang daarna de waakzaamheid der wachters van zijn kasteel op de proef stelde, werd hij bij vergissing door hen gedood.

Hermann IV, landgraaf van Hessen. Hij was een zoon van Maurits, landgraaf van Hessen-Cassel, ontving eene zorgvuldige opvoeding en schreef: „Observationes historieo-mathematicae de annis 1618—1635 (1635)”, — „Deutsche Astrologia (1637)”, — „Historia meteorologica (1651)”, — en „Hexaemeron (1652)”. Na het overlijden van zijn ouderen broeder Philipp was hij met de voogdijschap over de achtergeblevene kinderen belast, en overleed zelf kinderloos in 1658.

Hermann I (III), pfalzgraaf van Saksen en landgraaf van Thüringen. Hij was de 2de zoon van Lodewijk de IJzeren en van Juditha, trok in 1180 te velde tegen Hendrik de Leeuw, die in den ban gedaan was, en werd den 15den Mei van dat jaar in een veldslag gevangen genomen, doch weldra weder op vrije voeten gesteld. Op den Rijksdag te Erfurt (1181) verkreeg hij het pfalzgraafschap Saksen, en na den dood van zijn broeder Lodewijk III ook het landgraafschap Thüringen, waarna hij zich vestigde op den Wartburg. Door krachtige maatregelen vernietigde hij de plannen van keizer Hendrik VI om zich van Thüringen meester te maken, voerde tot groot nadeel voor zijn land verschillende oorlogen, en wist een aantal Duitsche vorsten en graven te Naumburg te belezen, om den met ’s Pausen banvloek beladen keizer Otto IV af te zetten en Frederik II te kiezen, waarna de Saksers tegen hem opstonden en zich van de steden Mühlhausen en Nordhausen meester maakten, zoodat hij zich weldra in zeer benarde omstandigheden bevond, waaruit hij evenwel gered werd door de tijdige hulp van Frederik II. Hij was een kunstlievend vorst, behoorde zelf tot de minnezangers en deed den beroemden dichterlijken wedstrijd houden op den Wartburg. Hermann overleed te Gotha in 1216.

Hermann de Gebrekkelijke (Hermannus Contractus), een schrijver van belangrijke bronnen voor de geschiedenis van Duitschland. Hij werd geboren den 18den Julij 1013, behoorde tot het grafelijk geslacht von Vehringen, ontving zijne opvoeding in het klooster Reichenau en aanvaardde aldaar het geestelijk gewaad, waarna hij den 24sten September 1054 op het vaderlijk kasteel te Aleshuzen bij Biberach overleed. Zijn belangrijkst werk is „Chronicon ab urbe condita ad annum 1054 (1529 en 1836)”, met de voortzetting tot 1066 van den presbyter Bertholdus uitgegeven in de „Monumenta Germaniae historica” van Pertz. Ook de kerkgezangen: „Salve regina”, — „Alma redemptoris”, — en „Veni sancte spiritus” worden aan hem toegekend.

Paul Hermann, een uitstekend Duitsch kruidkundige. Hij werd geboren te Halle den 30sten Julij 1640, legde zich met ijver toe op de kruidkunde, bezocht de hoogescholen te Wittenberg, Leipzig, Jena, Leiden, Rome en Padua, ontving aan laatstgenoemde den graad van doctor in de geneeskunde, bragt nogmaals een bezoek aan Holland en werd er in 1672 door de regering, ten behoeve der botanie, naar Afrika, Indië en Ceylon gezonden, — voorts te Leiden tot hoogleeraar benoemd, welke betrekking hij na het volbrengen zijner 8-jarige reis in 1680 aanvaardde met eene redevoering: „De usu hortorum et nata inde oblectatione”. Met rusteloozen ijver was hij nu werkzaam aan de verbetering en uitbreiding van den botanischen tuin te Leiden en voerde tevens eene nieuwe rangschikking der planten in, zooals blijkt uit zijne „Florae Lugduno-Batavae flores sive enumeratio stirpium horti Lugduno-Batavi methodo naturae vestigiis insistente dispositarum etc. (1690)”. Later verbeterde hij aanmerkelijk zijne wijze van rangschikking, doch toen hij begonnen was de mededeelingen daaromtrent ter perse te leggen, werd hij op den 25sten Januarij 1695 door den dood weggerukt. Behalve genoemde geschriften leverde hij nog: „Horti academici Lugduno-Batavi catalogus etc. (1687)”, — „Paradisi Batavi prodromus etc.(1689)”, — „Paradisus Batavus etc.”, een werk met platen, na zijn dood (1698 en 1705) uitgegeven,—„Lapis lydius materiae medicae (1704)”, — „Musaei indici catalogus (1711)”, —„Musaeum Zeylanicum (1717 en 1726)”, — en „Cynosura materia medicae etc. (1726)”.

Ook heeft men van hem nog onderscheidene onuitgegevene handschriften. Zijn plan, om een groot werk over Ceylon te schrijven, is wegens gebrek aan tijd achtergebleven. Volgens het oordeel van bevoegde personen kan bovenvermeld „Musaeum Zeylanicum” niet van Hermann afkomstig wezen, maar werd vermoedelijk naar zijne aanteekeningen door een onkundige opgesteld. Zijne rijke verzameling van gedroogde planten is gebruikt door Linnaeus en ook door J. Burmann. Het plantengeslacht Hermannia (zie aldaar) is naar hem genoemd.

Johann Gottfried Jacob Hermann, een uitstekend Duitsch letterkundige. Hij werd geboren te Leipzig den 28sten November 1772, studeerde aldaar en te Jena in de regten, doch bepaalde zich weldra bij de letteren en vestigde zich in 1794 te Leipzig als privaatdocent na het verdedigen van zijn geschrift „De poeseos generibus”. In 1798 werd hij er buitengewoon en in 1808 gewoon hoogleeraar, vierde den 18den October 1844 het vijftigjarig gedachtenisfeest van zijne werkzaamheid als professor, en overleed te Leipzig als senior der universiteit den 31sten December 1848. Zijne voorlezingen over Grieksche schrijvers en over verschillende deelen der oudheidkunde onderscheidden zich door levendigheid van voordragt, door helderheid en scherpzinnigheid. Voorts beijverde hij zich, eene grondige studie der Grieksche taal en letterkunde te bevorderen door de stichting van een Grieksch genootschap (1793), alsmede door zich in 1834 te belasten met het bestuur van een philologisch seminarium. Van zijne geschriften vermelden wij: „De metris Graecorum et Romanorum poetarum (1796)”, — „Elementa doctrinae metricae (1816)”, —„Epitome doctrinae metricae (1818, 2de druk 1844)”, — „De metris Pindari (in de uitgave van „Pindarus” van Heyne, 1817)”, — „De emendanda ratione graecae grammaticae (1801)”, — De graecae dictionis idiotismis (1802 , 4de druk 1834)”,— „Libri IV de particula ἃv (1831)”, — voorts leverde hij eene uitgave der tragoediën van Sóphocles en van onderscheidene van Eurípides, — alsmede van de „Nubes” van Aristóphanes (1800, 2de druk 1830)”, van den „Trinummus” van Plautas (1800), en van „De arte poetica” van Aristóteles (1802), enz. — Met Creuzer gaf hij „Briefe über Homer und Hesiodus (1818)” in het licht, en zijne „Opuscula (1827— 1830, 7 dln)” bevatten vele merkwaardige opstellen, alsmede zijne Latijnsche gedichten. Na zijn dood verscheen nog eene door hem bewerkte uitgave van „Bion en Moschus(1849)”.

Friedrich Benedict Wilhelm von Hermann, een ervaren staathuishoudkundige. Hij werd geboren te Dinkelsbühl in Beijeren den 5den December 1795, bezocht het gymnasium te Erlangen, studeerde te Würzburg en stichtte in 1817 met één zijner vrienden eene school te Nürnberg. In 1821 zag hij zich benoemd tot leeraar in de wiskunde aan het gymnasium te Erlangen en vestigde er zich in 1823 als privaatdocent in de staatswetenschap. Kort daarna werd hij hoogleeraar in de wiskunde aan het gymnasium en aan de polytechnische school te Nürnberg, en bleef aldaar tot 1827. Nadat hij zich bekend gemaakt had door zijn „Lehrbuch der Mathematik und Algebra (1826)” en door een geschrift „Ueber polytechnische lnstitute (1826—1828, 2 stukken)”, volbragt hij eene reis naar Frankrijk om het onderwijs aldaar in oogenschouw te nemen, en na zijn terugkeer zag hij zich tot buitengewoon, in 1833 tot gewoon hoogleeraar aan de universiteit te München benoemd. Toen schreef hij zijne „Staatswirthschaftlichen Untersuchungen (1832)”, welke hem grooten roem bezorgden.

In 1835 werd hij benoemd tot lid van de Académie van Wetenschappen, en sedert 1836 jaarlijks tot inspecteur der technische scholen, terwijl men hem voorts afvaardigde naar tentoonstellingen te Parijs, te Berlijn enz. In 1837 werd hij lid van den raad van onderwijs, daarna referendaris, in 1845 „Ministerialrath” bij het departement van Binnenlandsche Zaken en directeur der statistieke bureaux, en vervolgens staatsraad in werkelijke dienst. In 1848 tot lid van het Parlement te Frankfort gekozen, was hij er een van de meest-begaafde leden van het linker-centrum. Als plaatsvervangend voorzitter onderscheidde hij zich door stipte onpartijdigheid. Hij ijverde er voor een Duitsch-Oostenrijksch tolverbond, en betoonde zich ook later hiervan een voorstander in de Beijersche Tweede Kamer, alsmede op handelscongressen te Dresden, Frankfort en Weenen. De dood rukte hem weg uit den kring zijner drukke bezigheden op den 23sten November 1868.

Karl Heinrich Hermann, een verdienstelijk Duitsch historieschilder. Hij werd geboren te Dresden in 1802, bezocht de académie aldaar en later die te Düsseldorf, waar hij voor een der bekwaamste leerlingen van Cornelius gehouden werd, en schilderde met Götzenberger en Förster de fresco’s in den voorhof van het universiteitsgebouw te Berlijn. Later vergezelde hij Cornelius naar Munchen, alwaar hij naar cartons van dezen onderscheidene fresco’s schilderde in de Glyptotheek en de Lodewijkskerk. Voorts heeft hij er een aantal oorspronkelijke stukken geleverd, welke zeer worden geroemd. In 1844 werd hij naar Berlijn geroepen, om er de ontwerpen van Schinkel in het voorportaal van het muséum uit te voeren, doch hij zag er van af, toen hij opmerkte, dat die ontwerpen berekend waren op het licht-effect. In de kloosterkerk aldaar schilderde hij echter 14 fresco-beelden, de aartsvaders, de proféten, de evangelisten enz. voorstellende. Later schilderde hij 15 groepen, die de hoofdmomenten der ontwikkelingsgeschiedenis van Duitschland voor den geest roepen, — alsmede eene dergelijke reeks, belangrijke gebeurtenissen bevattende uit de geschiedenis van Engeland.

Karl Friedrich Hermann, een verdienstelijk Duitsch oudheidkundige. Hij werd geboren te Frankfort aan de Main, studeerde te Heidelberg en te Leipzig, ondernam vervolgens eene wetenschappelijke reis naar Italië, en vestigde zich in 1826 te Heidelberg als privaat-docent. Hier zag hij zich in 1832 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar, maar hij gaf de voorkeur aan een beroep als gewoon hoogleeraar naar Marburg. Hij werd er in 1833 tweede bibliothecaris der universiteitsboekerij en belastte zich met het toezigt op een philologisch seminarium. In 1842 ging hij als professor in de welsprekendheid naar Göttingen, en overleed aldaar den 8sten Januarij 1856. Van zijne geschriften noemen wij: „Lehrbuch der griechischen Staatsalterthumer (1841—1842, 3 dln, 4de druk 1855)", — en „Geschichte und System der platonischen Philosophie (dl. 1, 1839)". Voorts heeft hij een groot aantal — meerendeels Latijnsche — letter- en oudheidkundige verhandelingen uitgegeven, — en na zijn dood verscheen zijne „Culturgeschichte der Griechen und Römer (1857—1858, 2 dln)”.