Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Luxemburg

betekenis & definitie

Luxemburg, van ouds een zelfstandig Duitsch gebied, eeuwen lang als graafschap en later als hertogdom een bestanddeel van het Duitsche Keizerrjjk uitmakende, behoorde sedert 1815 als groot-hertogdom tot den Duitschen Bond, maar werd ingevolge het Londensch Verdrag van 1839 tusschen België en de Nederlanden verdeeld, waarna de kleinste helft als groothertogdom, thans met ruim 205000 inwoners op bjjna 47 geogr. mijl, vereenigd bleef met den Duitschen Bond, totdat deze in 1866 ontbonden werd. Zjjne evenzoo genoemde hoofdstad was vroeger eene Bondsvesting en Pruissen had er het bezettingsregt, doch de vesting is ontmanteld en het hertogdom door het tractaat van Londen van 11 Mei 1867 onzjjdig verklaard. Aan de westelijke grens van Duitschland gelegen, vormt het groothertogdom een noordwaarts puntig uitloopenden driehoek, omsloten door het Fransche Moezeldepartement, de Pruissische Rjjnprovincie en Belgisch Luxemburg. Twee derdedeelen van het geheel, het zoogenaamde Gutland, behooren tot de hoogvlakte van Lotharingen en vormen een vruchtbaar graanland, terwijl de breede, vruchtbare dalen geschikte gelegenheid geven voor veeteelt en de aanzienljjke bosschen een overvloed van hout opleveren.

Aan de Moezel, vooral op haren linker oever tusschen Schingen en Wasserbillig, wordt veel wijn verbouwd. Het noordeljjk derde deel, de Oesling, behoort tot de Ardennen, wier hoogste toppen er zich tot eene hoogte van 600 Ned. el verheffen; daar houdt men zich vooral bezig met de schapen- en zwjjnenteelt en met het aankweeken van akkermaalshout. In den bodem vindt men er een overvloed van ijzererts en bouwsteen, terwjjl 4 spoorwegen met vele zijtakken de gemeenschap onderhouden met Frankrijk, België en Duitschland. De handel ontwikkelt er zich trouwens met kracht. De nijverheid levert er vooral jjzer en ijzeren voorwerpen; — voorts uitmuntend leder, laken, handschoenen, linnen, papier, aardewerk enz. De inwoners zjjn bjjna allen van Germaanschen stam en belijders der R. Katholieke godsdienst. De volkstaal is Duitsch, maar in de aanzienlijke kringen Fransch. De officiële stukken worden er in beide talen uitgevaardigd.

Voor de ontwikkeling des volks is in den laatsten tijd veel gedaan. Men heeft er in de hoofdstad een athenaeum met eene philosophisehe faculteit, voorts eene ambachts- en eene teekenschool. Na 1815 werd het land als eene Nederlandsche provincie beschouwd, maar sedert 1841 vormt het een zelfstandigen Staat met eene eigene grondwet en een eigen bestuur. Het is verdeeld in de stad Luxemburg en 4 districten (Luxemburg, Diekireh, Grevenmacher en Mersch) en in 126 gemeenten. De regéringsvorm is er constitutioneel-monarchaai. De grondwet van 9 Jnljj 1848 werd er in 1856 en in 1868 herzien, en eene wet van 1 December 1860, gewijzigd den 30ster, November 1868, regelt er de verkiezingen voor de vertegenwoordiging. De kroon is erfeljjk in het Huis van Nassau volgens het verdrag van 30 Junjj 1783 en het Weener Traetaat van 9 Junjj 1816. Diensvolgens regeert in Luxemburg de mannelijke Ijjn van het Huis van Oranje-Nassau, ook in het bezit van den Nederlandschen troon, en wordt bij uitsterven opgevolgd door de Ijjn Walram, die tot 1866 het hertogdom Nassau bezat.

De uitvoerende magt berust in de handen van den KoningGroothertog, doch ter vaststelling van elke wet is de toestemming noodig van de Vergadering der Standen. Deze bestaat uit 41 afgevaardigden, die regtstreeks voor den tjjd van 6 jaren worden gekozen. Kiezers en verkozenen moeten Luxemburgers, 25 jaren oud, inwoners van het Groothertogdom en in het bezit van alle burgerlijke en staatkundige regten zijn. Daarenboven moet de kiezer jaarlijks 30 francs aan directe belastingen opbrengen. De regéring bestaat er uit een voorzitter, 3 directeuren en 2 raadsheeren. Voorts heeft men er een staatsraad, een hooggeregtshof enz., terwjjl zich te 's Gravenhage een secretariaat voor Luxemburgsche aangelegenheden bevindt. De Koning doet het land regéren door zijn broeder, prins Hendrik der Nederlanden. Ook bestaat er eene Luxemburgsche orde, namelijk die van de Eikenkroon.

De Belgische provincie Luxemburg telt op bijna 80'/4de geogr. mjjl ruim 208000 inwoners. Hare hoofstad is Arlon. Zij is nagenoeg geheel bedekt met de Ardennen, zoodat slechts 26% van de oppervlakte voor den graanbouw geschikt is; in het overig gedeelte vindt men heidevelden en bosschen, die intusschen eene geschikte gelegenheid voor de veeteelt aanbieden.

Het aloude, onverdeelde Luxemburg ontleende zjjn naam aan het oude kasteel Lützelburg (Lueiliburgum), hetwelk aanleiding gaf tot de stichting der tegenwoordige stad. Graaf Siegfried van de Ardennen verkreeg het door omwisseling van den abt Wicker te Trier en voegde het bjj zjjne overige uitgebreide bezittingen. Tot zijne nakomelingen behoorde Hermann, graaf von Salm en gekozen in 1081 tot tegenkoning van keizer Hendrik IV. Met Koenraad II, achtste graaf van Luxemburg, stierf in 1136 dat geslacht in de mannelijke ljjn uit, en het graafschap kwam in het bezit der nakomelingen van Ermesinde, eene dochter van Koenraad I en gehuwd met graaf Gottfried van Namen. Haar zoon, Hendrik IV de Blinde, werd nu graaf van LuxenburgNamen. Bjj zjjn dood (1196) kwam het graafschap Namen in handen van Boudewijn IV van Henegouwen, terwjjl het graafschap Luxemburg aan Ermesinde, éénige dochter van Hendrik IV, werd toegekend. Ermesinde trad in het huweljjk met den weduwnaar Walram III, hertog van Limburg en markies van Arlon, met de bepaling, dat hare nakomelingen het graafschap Luxemburg afgescheiden van Limburg zouden bezitten. Zoodoende werd haar zoon Hendrik V de Blonde stichter van het Huis Luxenburg-Limburg, terwijl de nakomelingen van Walram uit het eerste huweljjk heerschappij voerden over Limburg, totdat dit laatste in 1288 ten gevolge van den slag van Woeringen aan Brabant ten deel viel.

Een kleinzoon van Hendrik V, nameljjk Hendrik VII, werd in 1309 als Duitseh keizer te Aken gekroond en bragt door het huweljjk van zjjn zoon Johann met Elizabeth, eene dochter van Wenceslaus, koning van Bohemen, in 1311 dit koningrijk aan zjjn Huis en overleed in Italië in 1313. Johann de Blinde, koning van Bohemen en graaf van Luxemburg, sneuvelde in den slag bjj Creey (1346). Zjjn oudste zoon Karei, in 1346 tot Èoomsch Koning en een jaar later tot Duitseh Keizer gekroond, verhief in 1354 het graafschap Luxemburg tot een hertogdom, hetwelk 10 jaar daarna met het graafschap Chiny vereenigd werd, en schonk het zjjn halfbroeder Wenceslaus. Daar deze geene nakomelingen achterliet, schonk hij bjj uiterste wilsbeschikking in 1383 het hertogdom aan zjjn neef Wenzel, koning van Bohemen, die in 1378 tot Keizer gekozen werd. Deze gaf het tot onderpand voor een toegezegden bruidschat van 120000 gulden aan zijne nicht Elizabeth, eene dochter van Johann, hertog von Berlitz. Deze Elizabeth nu had in eerste huweljjk hertog Antonie van Bourgondië en in tweede huweljjk graaf Jan van Holland tot echtgenoot. De Luxemburgers echter kwamen in opstand tegen de nieuwe regenten en kozen Wilhelm III, markgraaf van Meiszen, tot hertog.

Om zich uit deze verwikkeling te redden, stond Elizabeth in 1443 al hare regten op het hertogdom af aan Philips de Goede, hertog van Bourgondië, die hertog Wilhelm III verdreef en van dezen in 1462 voor 120000 florjjnen alle regten en aanspraken op Luxemburg kocht. Zóó werd het hertogdom in 1444 een gedeelte van het hertogdom Bourgondië, hetwelk zich over de Nederlanden uitstrekte. Door het huweljjk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk verviel Luxemburg in 1477 aan het Huis Habsburg-Oostenrijk, en toen later de kleinzoon van Maximiliaan, namelijk Karei V, in 1555 de Nederlanden aan zjjn zoon Philips II afstond, behoorde Luxemburg wel is waar tot de Spaansehe monarchie, maar bleef als deel der Bourgondische landen bjj het Duitsche Rjjk. Bjj den Vrede der Pyreneeën (1659) moest echter Spanje een klein gedeelte van Luxemburg aan Frankrijk afstaan, en bjj den Vrede van Utrecht verviel Luxemburg, met uitzondering van dat gedeelte, weder aan het Huis Hahsburg. Het behoorde tot de Oostenrijksehe Nederlanden, totdat het in 1795 door Frankrjjk veroverd en in 1797 bij den Vrede van Campo-Formio aan dat rijk afgestaan werd. Tjjdens deFransche heerschappij vormde Luxemburg het departement Forêts.

Door het Congrès te Weenen werd Luxemburg a!s een Staat van den Duitschen Bond onder den titel van Groothertogdom toegewezen aan Willem I, koning der Nederlanden , als schadeloosstelling voor het verlies van Nassau. Bjj den Belgischen opstand schaarde geheel Luxemburg, met uitzondering der Bondsvesting, zich aan de zijde der revolutie. In 1839 werd voorts de zelfstandigheid van het Groothertogdom vastgesteld, hetwelk met Limburg een deel van den Duitschen Bond zou uitmaken. Hierdoor werd den Koning-Groothertog de verpligting opgelegd, om aan het land een vertegenwoordigenden regeringsvorm te geven. Willem II, koning der Nederlanden, voldeed daaraan in 1841. Toen de volksbewegingen van 1848 zich ook tot Luxemburg uitstrekten, riep de Koning-Groothertog den Landdag bijeen, die eene vrijzinnige constitutie ontwierp, welke den 9<Jen Juljj te ’s Gravenhage bekrachtigd en den HU™ Julij bezworen werd. Zoodra echter Willem II opgevolgd werd door Willem III, weigerde deze den eed op die constitutie af te leggen en benoemde in 1850 zijn broeder tot stadhouder in het Groothertogdom. Sedert dien tijd ontstond er eene gestadige worsteling tusschen de Vertegenwoordiging en de Regéring.

Deze laatste beweerde, dat de constitutie revolutionaire beginselen bevatte, die met de wetgeving van den Duitschen Bond in strijd waren, en schroomde niet, den 29sten November 1856 eene nieuwe grondwet af te kondigen, waarin het stelsel van ééne Kamer wel is waar behouden maar de werkzaamheid van deze zeer beperkt werd. De aangelegenheden van de drukpers, van de verkiezingen enz. werden eenvoudig, door regéringsbesluiten vastgesteld. Wél gelukte het aan de oppositie de wet van 15 Juljj 1859 tot stand te brengen, waarin de bepalingen omtrent de drukpers, de verkiezingen enz. gewijzigd werden, maar hiermede is de kloof tusschen het volk en de regéring nog geenszins gedempt. Nadat voorts in 1866 de Duitsche Bond verdwenen was, wekte het zelfstandige Luxemburg zeer de aandacht der diplomaten. De bekende afkeer van het Hof te ’s Gravenhage en van den Prins-Stadhouder met betrekking tot den NoordDuitschen Bond, de vrees der clericale partij voor de liberale rgting van den nieuwen Staat, de invloed van eene magtige Fransche spoorwegmaatschappij (die van den Oosterspoorweg) en de gebrekkige ontwikkeling van het Luxemburgsche volk, — dat alles vereenigde zich om er de openbare meening ongunstig te stemmen tegen Pruissen en later tegen het Duitsche Keizerrijk. Was het land reeds bjjna door verkoop aan Frankrijk overgegaan, tevens bedreigde de naderende oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk de zelfstandigheid van het Groot-hertogdom.

Immers al werden de vestingwerken der hoofdstad allengs gesloopt (doch zeer langzaam), toch bleef de ligging des lands uit een krijgskundig oogpunt te gewigtig, dan dat Napoleon III niet naar eene gelegenheid zou hebben uitgezien, om zich in het bezit te stellen van Luxem burg. Dit prikkelde de eigenliefde der Luxemburgers en maakte van 1866 tot 1870 Europa bevreesd voor het uitbarsten van een oorlog. Intusschen is het Groothertogdom toegetreden tot het Duitsche Tolverbond, en zijn uitvoer van ijzererts, leder en eikenschors strekt zich bijna geheel uit naar de zjjde van Duitschland. Het is daarenboven na de inlijving van DuitsehLotharingen nog meer behoefte geworden voor Luxemburg om zich aan Duitschland aan te sluiten, terwjjl ook de exploitatie zijner spoorwegen met die der spoorwegen van Elzas-Lotharingen onder hetzelfde beheer vereenigd is. Daarbij is bepaald, dat zij niet tot transport van troepen en oorlogsmateriëel mogen gebezigd worden.

De hoofd stad Luxemburg, eene voormalige Bondsvesting, ligt gedeeltelijk op een steil rotsgevaarte en gedeeltelijk in eene laagte, waar de Alzette doorheen kronkelt. Men verdeelt haar in de Bovenstad en in de Benedensteden Pfaffenthal, Grund en Klausen. Zij is de zetel der regéring van het Groothertogdom en telt, buiten de bezetting, ongeveer 16000 inwoners. Tot de merkwaardigste gebouwen behooren er het raadhuis en de Lieve Vrouwenkerk. De fraaije ligging der stad wordt nog indrukwekkender door 4 grootsche viaducten, welke zich tot eene aanzienlijke hoogte boven de Benedensteden verheffen. In de dagen van den Duitschen Bond lagen er 4000 man Pruissen in garnizoen, en ook de kommandant en de gouverneur der vesting werden door de Pruissisehe regéring benoemd. Thans is zij daarvan bevrjjd, terwjjl de vestingwerken in 1872 gesloopt zjjn en de bezetting tegenwoordig 500 man bedraagt. In het jaar 1876 werd er het gedenkteeken onthuld ter eere van de overledene gemalin van den Prins-Stadhouder.

< >