Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Herbert

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Herbert, ook wel Herebertus en Hardbertus genaamd, bisschop van Utrecht. Hij was een strijdhaftig kerkvorst, die, naar het voorbeeld zijner voorzaten, zich een onbeperkt gezag aanmatigde over Groningen en Drenthe. Toen de Bisschop in 1138 eene reis deed naar Rome, versterkten de Groningers de St. Walburgskerk, ten einde zich tegen zijne heerschappij te verzetten. Weldra echter verscheen hij met een leger vóór de vest, veroverde de stad en bragt het zoo ver, dat de Groningers hem huldigden en bij eede beloofden, dat zij de stad zonder zijne toestemming nimmer met muren, poorten en torens zouden versterken.

Naauwelijks had de Bisschop deze zaak in orde gebragt, toen Dirk VI, graaf van Holland, een inval deed in het Sticht. Herbert echter trok zijne vijanden onmiddellijk tegemoet, versloeg hen en voerde Otto, den bevelhebber en tevens den zwager van den Graaf, gevankelijk naar Utrecht. Hierover was laatstgenoemde zoo vertoornd, dat hij met eene aanzienlijke overmagt Utrecht belegerde en zich gereed maakte, de stad stormenderhand in te nemen. De Bisschop zag, dat het zwaard hem niet baten zou en nam zijne toevlugt tot geestelijke wapens. In kerkelijk plegtgewaad gehuld, met den herdersstaf in de hand en het boek, waaruit hij het banvonnis zou voorlezen, indien de Graaf het beleg niet wilde opbreken, in de andere, trok hij, gevolgd door een aanzienlijken stoet geestelijken, uit de poort naar de vijandelijke legerplaats.

Bij zijne komst ontzonk graaf Dirk de moed. Hij ontblootte het hoofd, boog de knieën en smeekte vergiffenis van den eerwaardigen Kerkvorst. Deze schonk hem den kus des vredes en sloot met hem een duurzaam verbond van vriendschap. Herbert overleed in 1150.

Edward, lord Herbert of Cherbury, een Engelsch deïst. Hij werd geboren in 1581 op het slot Montgomery in Wallis, studeerde te Oxford en bezocht daarna het vasteland. In 1609 vertrok hij met Engelsche hulptroepen naar de Nederlanden, waar hij zich in den oorlog onderscheidde, en in 1616 als gezant naar Parijs. Daar hij zich ijverig in de bres stelde voor de Protestanten en hierdoor ergernis gaf, werd hij teruggeroepen, doch Jacobus I, bij wien hij zich regtvaardigde, zond hem weldra terug. In 1625 begaf hij zich naar zijne goederen, waar hij een ambteloos leven leidde.

Bij het uitbarsten der onlusten onder Karel I koos hij aanvankelijk de zijde van het Parlement, maar veranderde later van gevoelen. Hij overleed in 1648. In zijne geschriften: „De veritate prout distinguitur a revelatione (1624)”, — „De causis errorum”, — en „De religione gentilium errorumque apud eos causis (Amsterdam 1663 en later)” zocht hij met groote scherpzinnigheid aan te toonen, dat men bij het aannemen van een stelsel van natuurlijke godsdienst de geopenbaarde, alzoo het Christendom, zeer goed kan missen. Na zijn dood verschenen van hem: „Life and reign of Henry VIII, — „Poems”, — en „Memoirs”.

Sidney, lord Herbert, een Engelsch staatsman. Hjj was de zoon van den elfden graaf van Pembroke uit diens tweede huwelijk met eene gravin Woronzow en werd geboren te Richmond den 16den September 1810. Hij bezocht de school te Harrow, studeerde te Oxford, en werd reeds in 1832 door South-Wiltshire afgevaardigd naar het Parlement, waar hij zich bij de Tories voegde, destijds onder de leiding van lord Peel. ijverig streed hij tegen de vrijzinnige beginselen der Whigs, en werd in 1841 in het door Peel gevormde kabinet tot secretaris der Admiraliteit, en in 1845 tot secretaris van Oorlog en lid van het ministérie benoemd. In dien tijd onderging hij eene dergelijke verandering als Peel zelf. Schoon te voren een ijverig voorstander der beschermende regten, liep hij in 1846 met zijn chef en het meerendeel zijner ambtgenooten over tot de verdedigers van het vrijhandelstelsel, en toen het kabinet voor de vereenigde slagen van zijne voormalige tegenstanders en vroegere voorstanders bezweek, behoorde Herbert tot de kleine schaar der uitstekende staatsmannen, die, onder den naam van volgelingen van Peel, gematigd conservatieve beginselen met eene vrijzinnige handelspolitiek verbonden. Toen in December 1852 lord Aberdeen de teugels van het bewind in handen nam, zag Herbert zich wederom benoemd tot secretaris van Oorlog en moest als zoodanig alles in gereedheid brengen voor den strijd tegen Rusland. Van de rampspoeden van het Engelsche leger in de Krim had hij zich echter niets te wijten, daar het bestuur der oorlogszaken aan den hertog van Newcastle was toevertrouwd. Niettemin bezweek het minestérie-Aberdeen, en Herbert legde de betrekking van secretaris van Koloniën, welke hij in het kabinet-Palmerston aanvaard had, weldra neder, omdat hij de benoeming een commissie van onderzoek naar den toestand van het leger als een votum van wantrouwen beschouwde.

Gedurende 4 jaren leidde hij een ambteloos leven, doch werd in Junij 1859 weder minister van Oorlog onder Palmerston. Met ijver vervulde hij de pligten zijner betrekking, en ofschoon hij niet alle misbruiken bij het leger uit den weg kon ruimen, heeft hij vele verbeteringen ingevoerd. Inmiddels had overmatige arbeid zijne gezondheid geschokt. Om zich eenige rust te verschaffen liet hij zich tot lord Herbert of Lea benoemen en werd lid van het Hoogerhuis. Zijne kwaal verergerde echter zoozeer, dat hjj weldra zijne portefeuille moest nederleggen en op zijn kasteel Wilton den 2den Augustus 1861 overleed. Te Salisbury is den 29sten Junij 1863 een standbeeld ter zijner eer onthuld.

John Bogers Herbert, een verdienstelijk Engelsch schilder. Hij werd geboren den 23sten Januarij 1810 te Maldon in het graafschap Essex, bezocht in 1825 de Koninklijke Académie van Schoone Kunsten te Londen, maar zag zich weldra door armoede genoodzaakt, portretten te schilderen. Dit gelukte hem bij uitnemendheid, en toen hij een portret van de toenmalige prinses Victoria vervaardigd had, was zijne fortuin gemaakt. In 1835 bragt hij zijn „Rendez-vous” op de tentoonstelling, hetwelk zeer geprezen werd. Veel lof viel ook ten deel aan zijne stukken: „Haydee (1834)”, — „Het gebed (1835)”, — „Een gevangene door condottiéri bevrijd (1836)”, — „Desdemona, biddende voor Cassio (1838)” en aan onderscheidene andere, ontleend aan de werken van Byron en aan de geschiedenis van Venetië. Hij sloot voorts vriendschap met den architect Payne en liet zich door dezen overhalen, om tot de R. Katholieke Kerk toe te treden.

Den invloed van dezen stap merkt men op in zijne schilderijen, zooals in de „Venetiaansche processie (1838)”, — „Leerlingen vóór eene kloosterpoort (1840)” enz. Wijders schilderde hij: „De ontvoering eener Venetiaansche bruid door zeeroovers uit Istrië (1841)”, — „De invoering van het Christendom in Bretagne (1842)”, — „Christus en de Samaritaansche vrouw (1843)”, — „Sir Thomas More en zijne dochter (1844)”, — „Het procès der zeven Bisschoppen (1844)”, — „De jeugdige Jezus bij het aanschouwen van een kruis (1847)”, — „Johannes de Dooper vóór Herodes”, enz. Ook heeft hij onderscheidene stukken geleverd in de zaal van het nieuwe Parlementsgebouw, zooals: „Mozes, met de tafelen der wet van Sinaï afdalend”, — „Salomo’s eerste regt”, — „Het bezoek der koningin van Scheba”, — „De tempelbouw”, — „Veroordeeling der valsche propheten”, — „Daniël in den leeuwenkuil”, enz. Evenzoo heeft hij zich belast met het schilderen van tafereelen uit de drama's van Shakspere in eene zaal van datzelfde gebouw, en zich daarmede zóó ijverig bezig gehouden, dat tot het voortbrengen van andere stukken geen tijd beschikbaar bleef. Sedert 1846 is hij lid der Koninklijke Académie.

Herberts (Herman) of Herbers Herberts, een verdienstelijk godgeleerde, geboren te Grol in Junij 1540, werd tusschen 1560 en 1564 als conventuaal in een klooster opgenomen, maakte er zich bekend met den Bijbel en met de geschriften der Hervormers, en verliet het in 1566 om in 1566 als pastoor te Winterswijk in den geest der Hervormers werkzaam te wezen. Alva's komst deed hem de wijk nemen, waarna hij eerst bij de Hervormde gemeente te Neder-Wezel en in 1577 bij die te Dordrecht het leeraarsambt waarnam. Zijne welsprekendheid bezorgde hem grooten roem, zoodat men te Gouda — aanvankelijk te vergeefs — moeite deed, om hem derwaarts te roepen. Evenals Coornhert en Coolhaes koesterde hij ruime begrippen omtrent de vrijheid van onderzoek en het gezag der overheid in kerkelijke zaken, zoodat hij in oneenigheid geraakte met zjjne Calvinistische ambtgenooten. Deze vermeerderde, toen hij in 1582 ophield, over den Catechismus te prediken. De regering zond hem zijn ontslag, doch inmiddels was hij reeds naar Gouda vertrokken, waar men hem met open armen ontving. Wèl poogde de raadsheer Adriaan van der Myle te Dordrecht eene verzoening tot stand te brengen, doch deze leed schipbreuk op de stijfzinnigheid der tegenpartij. De zaak kwam nu voor de Synode, maar de gemeente van Gouda wilde haren beminden leeraar niet derwaarts laten trekken.

Nu werd in 1591 te 's Hage tot zijne excommunicatie wegens onregtzinnigheid besloten. De Staten lieten het echter zoo ver niet komen. Johannes Uytenbogaert en Franciscus van Lansbergen traden als bemiddelaars op, en den 22sten Augustus 1596 hield eerstgenoemde in de groote kerk te Gouda eene verzoeningsleerrede, waarna de elfjarige strijd een einde nam. Herberts kon nu in vrede zijne prediking voortzetten, en overleed den 23sten Februarij 1607. Hij was een uitstekend godgeleerde en mag beschouwd worden als de voorlooper der Remonstranten. Immers hij verlangde vrijheid van overtuiging, vrijheid van onderzoek, en verwierp het bindend gezag van geloofsbelijdenis en catechismus.

Geen wonder alzoo, dat hij aangevallen werd door de Calvinistische predikanten van dien tijd. Van zijne geschriften noemen wij: „Corte verclaringe over de woorden Pauli, geschreven totten Romeynen, cap. 2 vers 28 enz. (1584)”, — Weldra verscheen van eene onbekende hand: „Kort ende waerachtigh verhael, waeromme de particuliere Synodus van Zuyt-Hollant het boeck Hermanni Herberts predicant te Gouda, genaemt corte verclaringe enz. als onsuyver ende schadelick gheoordeelt ende hem van het predick-ampt ghesuspendeert oft opgeschorst heeft (1692)”, — waartegen hij schreef: „Teghenbericht Hermanni Herberts, dienaer des woorts binnen ter Goude, gestelt tegen een seker boecxken, geïntituleert cort ende waerachtigh verhael etc., welke wt den name van den Zuyt-Hollantschen Synode onlangs teghen hem wtghegheven enz. (1592)”. — Voorts schreef hij: „Eene corte ende grondighe verclaringhe van den Antichrist, waerinne angewesen wordt, dat die Paus niet alleene Antichrist sy, maer ook een yegelyc mensch by hemselven vervreemdet synde van den geest Christi. Ghedruckt tot Vianen by Dierick Mullem”, — „Bekentnisse des gheloofs van verscheyden art. der Christ. leere 1591”, — „Waerachtighe beschrijvinghe aller articulen en poincten, waermede Henric van den Cornput en Servaes Janszoon, dienaers des Woordts binnen Dordrecht, Hermannus Herberts, haren ghewesenen mededienaer van valsche leere beschuldicht hebben. Waernevens ghevoecht is Hermanni antwoorde (1592)”, — „Naerder verklaringhe over XXXII articulen door Hermannus Herberts, dienaer des Woorts binnen der Goude gedaen enz.”, — „Bekentnisse van de rechtveerdighmakende ghenade Jesu Christi (1592)”, — „Eene corte verclaringe over die woorden des apostels Pauli, beschreven 2 Thess. 11 vers 3 enz.”,— „Van de eeuwige predestinatie. Antwoorde H. Herberts”, — „Antwoort H. Herberts op verscheyden objecten”, — en „Corte onderwysinghe in de Christ. religie (1607)”.

Zijn zoon Theodorus Hermansz. Herberts, studeerde te Leiden, werd in 1597 als derde predikant te Gouda beroepen, en volgde het voetspoor van zijn vader. Immers met zijne ambtgenooten schaarde hij zich aan de zijde der Remonstranten en deelde in 1619 in hun lot. Hij weigerde de handelingen der Dordsche Synode en de Acte van Stilstand te onderteekenen. Later echter is hij tot het onderteekenen van deze laatste overgegaan. Men vermoedt, dat hij in 1647 nog leefde. Hij schreef: „Cort ende claer bewys uit de heylige schriftuyr van ’t ghevoelen der ghereformeerde leeraren, die ten huydighen daghe van sommighe Remonstranten ghenoemt worden, aangaende de godlijcke predestinatie ende andere anclevende poincten enz. (1616)” een boek, waarvan in 1647 een derde druk verscheen, terwijl het ook in het Fransch vertaald werd. Daarop verscheen een „Teghenbericht” van Jacobus Revius, toen predikant te Deventer, en hierop een schrijven van Herberts, getiteld: „Christelycke verdedigingh ende breeder bewys uyt de H. Schriftuyr van de leere der gereformeerde Kerckendienaren, die men Remonstranten noemt, aangaende de godtlyke Praedestinatie enz. (1617)".