De beteekenis van dit woord is verschillend, naarmate het in ruimeren of in engeren zin wordt opgevat. In het algemeen is het „het regt van den handel” en dan omvat het alle bepalingen, waardoor de verschillende handelsverrigtingen en de personen, die gewoon zijn zich daarmede bezig te houden, worden beheerscht. In dien zin omvat het woord alle regtsbepalingen, waardoor de handel op eenigerlei wijze geregeld wordt, zoowel het publieke en volkenregtelijke handelsregt, als het private of burgerlijk-regtelijke.
Tot het terrein van het burgerlijk regt teruggebragt is het „het regt, dat de onderlinge betrekkingen van bijzondere personen in handelszaken regelt. Het civiel regt in handelszaken”. Het publieke handelsregt regelt de betrekkingen van den handelaar tot den Staat als zoodanig, en het handelsvolkenregt beheerscht de onderlinge betrekkingen van verschillende Staten en van hunne onderdanen in handelszaken. Het private handelsregt sluit als deelen het „wissel-” — en het „zeeregt” in zich. Het handelsregt in engeren zin is een deel van het burgerlijk regt en wordt door dezelfde hoofdbeginselen geregeerd. Het past in ’t algemeen de civielregtelijke regels op handelszaken toe, hoewel men, uitgaande van dezelfde beginselen, soms tot verschillende besluiten kan komen, uit hoofde van den bijzonderen aard der handelsverrigtingen.
En toch is het handelsregt geen exceptioneel regt, geene uitzondering op het gewoon burgerlijk regt, maar het is een bijzonder, een speciaal regt. Soms is het ten opzigte van het burgerlijk regt uitbreidend, soms doet het zich als derogérend gelden. Ofschoon in hoofdbeginselen van gelijken aard als het burgerlijk regt, heeft het zich toch zelfstandig, onafhankelijk van dat regt, ontwikkeld: het heeft minder te danken aan de wetgeving, meer aan het gebruik der bijzondere personen. Oorspronkelijk is het geheel „gewoonteregt”. Bij de Romeinen bestond het niet, ofschoon ook bij hen de handel veel invloed gehad heeft op de ontwikkeling van het burgerlijk regt in het algemeen.
Eerst in de middeneeuwen is een afzonderlijk handelsregt ontstaan, als bijzonder regt der gilden of vereenigingen van kooplieden. De behoeften, belangen en gebruiken van kooplieden en zeevarenden hebben het regt doen geboren worden en ontwikkeld. Het handelsgebruik was steeds de voornaamste bron van het handelsregt. Om die redenen moesten de pogingen der middeneeuwsche juristen, om het zich ontluikende handelsregt te romaniséren, dat is zijne begrippen terug te brengen tot positieve uitspraken en beginselen van het Romeinsche regt, wel mislukken: het zoo door hen geconstrueerde regt was een verknoeid Romeinsch regt, dat den bloei van het jeugdige handelsregt eer tegenwerkte dan bevorderde.
Om diezelfde redenen heeft het handelsregt een meer algemeen, als ’t ware internationaal karakter, dan het gewone burgerlijk regt. Het is anders dan het burgerlijk regt, dat bij de verschillende natiën in onderscheidene codificatiën verschillend geregeld is, en in de geheele beschaafde wereld, wat de hoofdpunten aangaat, hetzelfde. De koopman toch komt door zijn handel in aanraking met personen van verschillende natiën: niet minder de zeevarenden. Gelijke belangen en regtsbetrekkingen scheppen de behoefte aan een voor allen gelijk regt. De beschrevene gebruiken van het eene land worden elders als gezaghebbende regels overgenomen. Daardoor is het afgescheiden van het burgerlijk regt en wordt het afzonderlijk gecodificeerd en behandeld. Ook in de matérie van handelszaken zijn de gewoonten, bevestigd door regterlijke uitspraken, langzamerhand gecodificeerd geworden: het onbeschreven regt is allengs in den meer vasten vorm van positief, beschreven regt overgegaan.
Reeds vóór en in de middeneeuwen viel aan sommige belangrijke deelen van het handelsregt eene afzonderlijke bewerking van den wetgever ten deel: het meest bekend zijn de zeevaartwetten van het eiland Rhodus, speciaal over den zeeworp: de wetenschappelijke bewerkingen van het in de 13de eeuw in de bloeijende Noord-Italiaansche handelsrepublieken ontstane wisselregt door de geleerden Baldus en Stracha, terwijl in Frankrijk de codificatie van het handelsregt eenen belangrijken stap voorwaarts deed door de ordonnantiën van Lodewijk XIV van 1673 en 1681. Het eerste eigenlijk gezegde handelswetboek is de door Napoleon I in Frankrijk in 1808 ingevoerde „Code de Commerce”. Niettegenstaande vele en groote gebreken en leemten heeft het de verdiensten van klaarheid en duidelijkheid, waarvan al de producten van wetgeving uit dien tijd getuigen. Het maakte een eind aan het verschil van tallooze min zekere gebruiken, die in de verschillende oorden des lands in zwang waren. Onderscheidene beschaafde natiën hebben in de eerste helft dezer eeuw dit wetboek tot leiddraad genomen bij de zamenstelling van eene eigene handelswetgeving. Bij de inlijving van ons land bij Frankrijk kreeg dat wetboek ook hier sedert 1811 kracht van wet. Onder koning Lodewijk in 1808 was reeds een ontwerp van een nationaal wetboek van koophandel voor ons in gereedheid gebragt, maar het ontwerp heeft geene kracht van wet gekregen. Pas in 1838 werd de Code de Commerce vervangen door ons tegenwoordig „Wetboek van Koophandel”.
De verschillende natiën in Duitschland hielden er tot groot ongerief van den handel tot op de tweede helft dezer eeuw van elkander afwijkende bepalingen — deels beschreven, deels onbeschreven — op na, die de handelsbetrekkingen regelden; zoo ergens dan was vooral in deze matérie eenheid noodig. Die eisch deed zich ’t krachtigst hooren in zake het „wisselregt”. Eindelijk kwam in 1848 een algemeen „Duitsch wisselregt” tot stand, dat in 1861 door een algemeen Duitsch Handels-wetboek is gevolgd. De nieuwste beginselen van handelsregt, zooals zij zich in de practijk als bruikbaar hadden doen kennen en door regtspraak en wetenschap gelouterd en geformuleerd waren geworden, zijn in deze wetboeken volkomen tot hun regt gekomen. Zij zijn ware proefstukken van modernen wetgevenden arbeid.
Bij ons is het Wetboek van Koophandel de voornaamste bron van het vigérende handelsregt. Daarnaast en in naauw verband daarmede staat als hulpbron het Burgerlijk Wetboek. Ook de gewoonte of het gebruik blijft onder de positieve wetsbepalingen regtvoortbrengende kracht behouden; niet in dien zin, dat zij boven of in ’t algemeen naast de wet als regtsbron geldt, zoodat van zelf de gewoonte in enkele gevallen aan de wet kan derogéren of haar aanvullen, maar in dezen zin: dat aan de gewoonte de kracht wordt toegekend, om beginselen in de wet opgenomen, doch niet ontwikkeld, nader te ontwikkelen, en ze toe te passen op niet in de wet voorziene gevallen, waar toch ook, op verlangen van partijen, de regter, volgens algemeene beginselen van regt, regt moet spreken. De wet zelve verwijst in vele bepalingen naar de bestaande gewoonten en gebruiken; aan die verwijzing ontleent zij haar regtscheppend vermogen. Zoo blijft de gewoonte de levende openbaring van het regtsgevoel, dat zich in de behoeften der practijk ontwikkelt: het is de taak van den wetgever om die openbaring, door wetenschap en regtspraak gezuiverd en bevestigd, in de wet te beligchamen, zoodat groote afwijkingen tusschen de „doode letter” en „den levenden geest” in het handelsregt worden voorkomen.