Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Haargras

betekenis & definitie

Haargras (Trichodium L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der grassen. Door sommigen wordt het tot de afdeeling der Struisgrassen (Agrostes) gerekend, doch door anderen is het daarvan gescheiden, omdat het geene tweekleppige, maar eene éénkleppige bloemkroon heeft. Het onderscheidt zich door een 2 bladigen kelk, eene éénkleppige kroon (kleiner dan de kelk), welke genaaid, somtijds ongenaaid en aan den voet van enkele haarbosjes voorzien is.

Het zaad is vrij en door de kroonkafjes bedekt. Tot de inlandsche soorten behooren het kruipend haargras (T. caninum L.) met eene uitgerekte pluim, wier takken gegaffeld of 3-deelig en eenigzins stekelharig zijn, met vaneen wijkende, bogtige takjes, spitse kafblaadjes, eene teruggebogene naald en veel breeder halmdan wortelbladeren, borstelvormig haargras (T. setaceum L.) met lancetvormige kafblaadjes, eene aan den voet genaaide bloemkroon, eene geknikte naald en borstelvormige wortelbladeren, terwijl de bladeren bleek blaauwachtiggroen en ruwachtig zijn, het bindsel wit, dun en aan den top uitgevreten, en de pluim witachtig en regstandig is met opgerigte, getakte, behaarde bloemstelen, — en klein haargras (T. pusillum L.) met op de kiel ruwe kafblaadjes, de bloemkroon onder het midden met eene witte, geknikte naald, — voorts met borstelvormige wortelbladeren, met een stomp bindsel der onderste bladeren en een veelspletig bindsel der bovenste, met eene bleekgroene pluim en een kruipenden wortel. Deze grassoorten hebben als voedergrassen geene hooge waarde.