Gregorius. Onder deze naam vermelden wij in de eerste plaats 16 pausen. Terwijl Wij van Gregorius I, VII en XVI nog afzonderlijk zullen spreken, deelen wij omtrent hen het volgende mede :
Gregorius I, de Groote bijgenaamd, regeerde van 590 tot 604. — Gregorius II (715—731) bestreed het verbod van Leo de Isauriër om beelden in de kerken te plaatsen, verbond Winfried aan de belangen van den Heiligen Stoel, en genoot de voldoening, dat koning Offa van Mercia den Pieterspenning invoerde. — Gregorius III (731—741) benoemde Bonifacius tot aartsbisschop en apostolisch vicaris en zette den strijd van zijn voorganger tegen de vijanden der beelden voort. — Gregorius IV (827—843) wilde eene beslissende uitspraak doen tusschen Lodewijk de Vrome en diens zonen, en bevestigde Ansgarius als aartsbisschop van Hamburg. — Gregorius V, een neef van keizer Otto III, werd door dezen in 996 tot paus benoemd, bragt aartsbisschop Arnulf weder op zijn zetel te Rheims en bevorderde de scheiding van koning Robert van zijne gemalin Bertha, doch overleed in 999.— Gregorius VI, te voren Johannes of Gratianus, wist in 1044 Benedictus IX en Sylvester III door geld te bewegen, om de pauselijke waardigheid aan hem alleen over te laten, maar hij werd in 1046 door keizer Hendrik III afgezet. — Gregorius VII regeerde van 1073 tot 1085. — Gregorius (VIII), vroeger Bardinus geheeten. was aartsbisschop van Braga en werd in 1118 door de Keizerlijke partij tot tegenpaus gekozen, maar kon zijn gezag niet handhaven, zoodat hij gewoonlijk niet medegerekend wordt. — Gregorius VIII was een vredelievend man, die in October 1187 gekozen werd en reeds in December daaraanvolgende overleed. — Gregorius IX (1227—1241) een kleinzoon van Innocentius III, was nog heftiger dan deze, streed tegen Frederik II en benoemde de Dominicanen duurzaam tot zijne Inquisitoren. — Gregorius X (1271—1276) deed op het Concilie te Lyon vruchtelooze pogingen, om de geloovigen tot een nieuwen Kruistogt op te wekken, alsmede om de Westersche Kerk met de Grieksche te vereenigen. Hij vond in Rudolf van Habsburg een gehoorzamen dienaar. — Gregorius XI (1370—1378) keerde, op aansporing van de heilige Brigitia en Catharina van Siéna, van Avignon naar Rome terug, maar het gelukte hem niet, zijn gezag in Italië te herstellen. — Gregorius XII, voorheen Angel Corrario, in 1406 ten tijde van het schisma der cardinalen tot paus gekozen, zocht de verzoening te verhinderen en werd om die reden in 1409 te Pisa afgezet. Eerst de Kerkvergadering te Constanz kon hem bewegen, om afstand te doen van zijne waardigheid, waarna hij in 1417 als cardinaalbisschop van Porto en legaat der mark Ancona overleed. — Gregorius XIII (1572—1585), voorheen Buoncompagno, maakte zich verdienstelijk door het verbeteren van den kalender en door eene uitmuntende uitgave van het „Corpus juris canonici”, maar vierde ook de Bloedbruiloft te Parijs met een dankfeest en deed ter herinnering daarvan een gedenkpenning slaan. — Gregorius XIV, te voren Nicolo S/ondrati, een vriend der Fransche Ligue, regeerde van 5 December 1590 tot 15 October 1591. — Gregorius XV (1621—1623), eerst Ludovici genoemd, stichtte in 1622 de Congregatio de propaganda fide, — besliste door zijn magtwoord den strijd over de onbevlekte ontvangenis van Maria, en bragt het ceremonieel in zwang, hetwelk thans nog bij het kiezen van een paus gebruikelijk is. — Gregorius XVI regeerde van 1831 tot 1846.
Gregorius I of de Groote, een der merkwaardigste Pausen, was de telg van een aanzienlijk geslacht en werd geboren omstreeks het jaar 540. Het ambt van Romeinsch praetor verwisselde hij op 40-jarigen leeftijd met de monnikspij, doch reeds onder Pelagius II werd hij Roomsch diaken, daarna Pauselijk gezant te Constantinopel, toen abt van een door hem gesticht klooster te Rome, en in 590 paus, waarna hij in 604 overleed. Hij heeft veel gedaan om het gezag van den Heiligen Stoel uit te breiden en te bevestigen. hij handhaafde het regt van den Paus, om het hoogste bewind te voeren in de Kerk, en toen de Patriarch te Constantinopel zich den titel aanmatigde van „oecuménischen bisschop”, noemde Gregorius zich met hoogmoedige bescheidenheid den „knecht der knechten Gods”. De ingewikkelde staatkundige omstandigheden in Italië na den inval der Longobarden maakte hij op eene schrandere wijze dienstbaar aan het plan, om de afhankelijkheid te vernietigen van den Heiligen Stoel met betrekking tot den Keizer. Tevens zocht hij de Germaansche Staten aan Rome te verbinden en door de Angelsaksische zending het gebied der Kerk uit te breiden.
Als kerkleeraar betoonde hij zich een voorstander der gevoelens van Augustinus en gaf aan de eeredienst een meer zinnelijken vorm. Wèl verklaarde hij zich tegen de vereering van beelden, doch hij bevorderde tevens de later gevestigde meeningen omtrent het mis-offer, het vagevuur en de dienst der Heiligen en reliquieën. Van hem is de avondmaals-liturgie afkomstig, welke thans nog in de R. Katholieke Kerk gebezigd wordt, en hij heeft zich tevens door het stichten eener zangschool te Rome verdienstelijk gemaakt jegens het Kerkgezang. Het middeleeuwsche verhaal, dat hij de Palatijnsche boekerij aan de vlammen geofferd heeft, schijnt eene sage te wezen. Zijne werken, in 1705 in 4 deelen uitgegeven, bevatten onder anderen de „Moralia, sive expositiones in Jobum", en de „Dialogi, sive de vita et miraculis patrum Italicorum”.
Gregorius VII, eigenlijk Hildebrand, was paus van 1073 tot 1085. Hij werd geboren omstreeks het jaar 1020 op het gebied van Soana, vermoedelijk te Roanco, en was volgens sommigen de zoon van een timmerman en volgens anderen de telg van een adellijken stam. Hij werd te Rome opgevoed en trad reeds vroeg niet zonder weerzin in de orde van den heiligen Benedictus, doch verliet weldra het klooster en verheugde zich in de vriendschap van Laurentius, aartsbisschop van Amalfi. Hij volgde Gregorius VI, door Hendrik III van zijne waardigheid beroofd, in ballingschap, betrok als monnik het klooster te Clugny en keerde met Leo IX naar Rome terug, waar hij, schoon eerst op den achtergrond, later als cardinaal eene belangrijke rol vervulde en, na den dood van Alexander II, den 22sten April 1073, den Pauselijken stoel beklom. Nu streefde hij met rusteloozen ijver naar zijn doel, namelijk naar de onbeperkte heerschappij van de Kerk over den Staat en van den Paus over de Kerk. In 1074 voerde hij het coelibaat (ongehuwden staat) der priesters in en verbood aan deze, op straf van ambtsverlies, de investituur (ambtswijding) uit de hand van een leek te ontvangen, terwijl hij elken leek, die het waagde, de investituur aan een geestelijke te schenken, met den ban bedreigde. Toen keizer Hendrik IV daartegen de aloude regten van het koningschap wilde doen gelden, sprak Gregorius in 1075 het vonnis der afzetting uit over onderscheidene Duitsche bisschoppen, die hun ambt van den Keizer ontvangen hadden, en den ban over de 5 Keizerlijke raadsheeren, welke hiertoe hadden medegewerkt. Daar echter de Keizer aan zijne raadsheeren slechts voor een oogenblik hun ontslag schonk en de bisschoppen in bescherming nam, ontbood Gregorius hem in 1076 naar Rome, om er zich voor de Synode te verantwoorden Hendrik IV daarentegen deed door eene Synode te Worms den Paus vervallen verklaren van zijne waardigheid, waarna deze den Keizerin den ban deed.
Weldra echter ontwaarde Hendrik IV, dat geheel Opper-Duitschland tegen hem opstond, terwijl tevens de Saksen in Neder-Duitschland den oorlog tegen hem hernieuwden. Toen voorts de Keurvorsten het besluit namen, om een anderen Keizer te kiezen, zoo Hendrik zich binnen den tijd van een jaar niet van den banvloek wist te ontslaan, zag deze zich wel genoodzaakt, om naar Italië te trekken en te Canossa van den 25sten tot den 28sten Januarij 1077 zich aan eene vernederende kerkelijke boete te onderwerpen, waarna hij vergiffenis ontving. Vervolgens deed Hendrik, nadat zijne vrienden zich weder rondom hem vereenigd hadden en hij op zijn tegenkeizer Rudolf van Zwaben de overwinning bevochten had, den Paus op eene Synode te Brixen in 1080 afzetten en Clemens III op den Heiligen Stoel plaatsen. Voorts spoedde hij zich naar Rome en veroverde het in 1084. Gregorius, in den Engelsburg belegerd, werd wel is waar door hertog Robert Guiscard bevrijd, doch moest wegens een opstand te Rome naar Salerno de wijk nemen, waar hij den 25sten Mei 1085 overleed. — Hij had een belangrijken steun voor zijne magt gevonden in de markgravin Mathilda, die hij overhaalde, om hare uitgestrekte goederen aan den Heiligen Stoel te vermaken. — Om met juistheid over het karakter van dezen Kerkvorst te oordeelen, moet men hem meten met de maat van zijn tijd. Zijne theocratische denkbeelden waren geenszins door hem uitgevonden, maar slechts de weerklank van de gevoelens van de vroomste mannen dier dagen, welke alles goeds meenden te kunnen verwachten van eene geestelijke heerschappij over wereldlijke zaken. Trouwens zij betwijfelden het geen oogenblik, dat de Kerk de goddelijke magt op aarde vertegenwoordigde, terwijl de Kerk haar vertegenwoordiger vond, in haar zigtbaar opperhoofd. Er kon dus ten hoogste eenig verschil bestaan over de grenzen van het volkomene gezag van den Paus en het staatkundig — of eigenlijk slechts administratief — gezag van den Keizer.
Het moderne denkbeeld van den Staat en zijne verpligtingen en regten lag nog in zijne windselen besloten en kon aan Gregorius alzoo geene moeijelijkheden berokkenen. Hij was dus de vertegenwoordiger van een godsdienstig-zedelijk denkbeeld der middeleeuwen. Met hartstogtelijken ijver zocht hij dan ook door alle middelen, waarover hij beschikken kon, dat denkbeeld van de oppermagt der Kerk te verwezenlijken, zoodat hij zich met dogmatische twisten weinig bemoeide. In den avondmaalsstrijd tusschen Berengarius en Lanfranc koos hij partij voor eerstgenoemde, ofschoon deze door de voorstanders eener meer gestrenge rigting als een ketter werd beschouwd. Evenmin bekommerde hij zich om het schisma met de Grieksche Kerk; doch hij ordende het kloosterwezen door het uitvaardigen van eene regeling, onder den naam van „Religio quadrata (quadriga)” bekend. Hij verdeelde namelijk de kloosterlingen in 4 klassen, te weten in monniken, leekebroeders (conversen), nonnen en leekezusters. Van hem bezitten wij: Registri sive epistolarum libri XI”, — en „XXVII dictatus”, waarin hij een kort begrip geeft van zijne grondbeginselen.
Gregorius XVI, die van 1831 tot 1846 den Heiligen Stoel bekleedde. Zijn geslachtsnaam was Mauro Capellari, en hij werd den 18den September 1765 te Belluno op Venetiaansch grondgebied geboren. Reeds vroeg trad hij in de orde der Camaldulensen en onderscheidde zich zoozeer door zijne geleerdheid, dat hij tot vicaris-generaal gekozen werd. In 1825 benoemde Leo XII hem tot cardinaal, en daarna tot overste der Congregatio de propaganda fide, terwijl hij tevens gebruik maakte van zijne diensten, om een concordaat met Nederland te sluiten. Onder Pius VIII onderhandelde hij met Pruissen over de gemengde huwelijken en vervaardigde de vermaarde Pauselijke breve van 25 Maart 1830, alsmede vermoedelijk de daarbij gevoegde instructie aan de bisschoppen, dat de priesters dan alleen tot eene kerkelijke inzegening mogten overgaan, wanneer zij de verzekering ontvangen hadden, dat alle kinderen van zulk een echt R. Katholiek zouden worden. Tegen aller verwachting werd hij den 2den Februarij 1831 tot paus gekozen, aanvaardde het bewind onder den naam van Gregorius XVI en ging een onrustigen tijd te gemoet. Al dadelijk veroorzaakte de gisting des tijds een opstand in den Kerkelijken Staat, zoodat Oostenrijk en Frankrijk moesten toeschieten, om zijn gezag te handhaven. In plaats van die gisting door doelmatige hervormingen uit den weg te ruimen, onderdrukte hij ze, op raad der cardinalen Bernetti en Albani door middel der Oostenrijksche wapenen, bedreigde met harde straften, vertraagde het afschaffen van misbruiken, zoodat hij het volk afkeerig maakte van zijn bestuur, en riep op Sardinië zelfs de Inquisitie weder te voorschijn (1832).
Daarbij kwamen nog Kerkelijke verdeeldheden met Spanje en Portugal, die, tengevolge van staatkundige omwentelingen, alle betrekking met Rome afbraken en zelve Kerkelijke hervormingen in voerden, waarover Gregorius zich in het consistorium (30 September 1833) bitter beklaagde. Later geraakte hij in botsing met de regéring van Pruissen wegens hare handelwijze jegens de aartsbisschoppen DrosteVischering en Dunin, en met Rusland wegens den terugkeer van 3 millioen zielen in den schoot der Grieksch Katholieke Kerk. Bij al die gebeurtenissen hief Gregorius in zijne toespraken in de jaren 1838—1839 den klaagtoon aan, maar tevens deed hij met kracht de aloude aanspraken der Kerk op het opperzag gelden. Dat hij stijfzinnig vasthield aan de leerstellingen der Kerk, dat hij hoogst afkeerig was van de vrijzinnige wetenschap en van de liberale denkbeelden onzer eeuw, dat hij in zijne gevoeligheid ook daar een vergrijp tegen de Kerk meende te zien, waar men enkel gegronde regten deed gelden, — dat alles blijkt uit de uitbreiding van den Index purgatorius, uit zijn gedrag jegens Hermes en diens volgelingen, uit zijne breves en allocuties, en uit zijn Encyelicum aan de bisschoppen, kapittels en geestelijken in Zwitserland over de Badensche conferentie-artikels en over de opheffing der kloosters in Aargau. Tot de karakteristieke bijzonderheden uit den tijd van Gregorius behoort nog, dat hij een jubilaeum uitschreef (1832), de Benedictijner monniken weder in Beijeren bragt (1835), pallia schonk aan den patriarch van Antiochië enz. (1836), tot afwending der cholera de hoofden van Petrus en Paulus deed ten toon stellen (1837), eene nieuwe heiligverklaring verordende (1839), openlijke gebeden deed uitstorten voor den kerkelijken toestand in Spanje (1837), en zich een tegenstander verklaarde van de Bijbelgenootschappen (8 Mei 1844). Hij was voorts een begunstiger van de orde der Jezuïeten, wist zijne betrekkingen met Pruissen, Spanje en Portugal te verbeteren, en overleed den lsten Junij 1846, waarna hij door Pius IX werd opgevolgd.
Voorts vermelden wij nog onder den naam van Gregorius:
Gregorius van Nazianze, een Grieksch kerkvader, geboren in 328 te Azianzos bij Nazianze in Cappadocië. Zijne moeder Nonna schonk hem eene voortreffelijke opvoeding, en nadat hij te Athene gestudeerd en de geschriften van Orígenes gelezen had, begaf hij zich met zijn vriend Basilius in de woestijn, waar hij onderscheidene jaren doorbragt, aanvankelijk alle aanbiedingen van keizer Julianus van de hand wijzend, totdat Basilius, inmiddels tot bisschop van Caesaréa verheven, hem in 371 overhaalde, om bisschop van Sasima te worden. Later stond hij zijn vader, bisschop van Nazianze, helpend ter zijde, vertrok na den dood van dezen naar Seleucia, en ging vervolgens naar Constantinopel. Hier streed hij tegen de Arianen en zocht de godheid van Christus te handhaven, verwierf hierdoor den bijnaam van „de Theoloog”, en zag zich in 380 door keizer Theodosius tot bisschop der hoofdstad benoemd. Hij werkte ijverig mede tot de veroordeeling der Arianen op de Kerkvergadering te Constantinopel (381), doch legde niet lang daarna zijn ambt neder en begaf zich op nieuw naar de woestijn van Cappadocië, waar hij in 390 overleed. Zijne redevoeringen, gedichten en brieven zijn door Morellius (1630, 2 dln) in het licht gegeven.
Gregorius van Nyssa, een van de beroemdste Grieksche kerkvaders. Hij werd geboren te Nyssa in Cappadocië en was de jongere broeder van Basilius de Groote. Als de geleerde verdediger van de geloofsbelijdenis van Nicaea vervulde hij ook op het tweede Oecumenische Concilie eene merkwaardige rol, en overleed in 394 als bisschop van zijne geboortestad. Als godgeleerde bekleedt hij naast Orígenes, met wien hij in gevoelens veel overeenkomst heeft, de eerste plaats onder de Grieksche Kerkvaders. De beste uitgave van zijne werken is bezorgd door Morellius (1615—1618, 3 dln).
Gregorius Thaumaturgos of Gregorius de Wonderdoener , een Grieksch kerkleeraar. Hij heette eigenlijk Theodorus, werd te Neo-Caesaréa geboren en was de zoon van Heidensche ouders. Na den vroegtijdigen dood zijns vaders (231) ging hij tot het Christendom over, in welks waarheden hij door een 8-jarigen omgang met Orígenes werd ingewijd. Hij zag zich tot bisschop benoemd in zijne vaderstad en werkte ijverig aan de uitbreiding van het Christendom in Pontus. De naam Wonderdoener is hem eerst in veel lateren tijd toegekend. Hij overleed in 274, en zijne geschriften zijn in het Grieksch en Latijn in 1604 door Vossius uitgegeven.
Gregorius van Tours, een Frankisch geschiedschrijver, geboren in Auvergne tusschen 529 en 543. Hij behoorde tot een adellijk geslacht en heette eigenlijk Gregorius Florentius. In 573 werd hij bisschop van Tours, en overleed den 17den November 584. Als een man van uitstekende vroomheid en van een degelijk karakter stond hij in hoog aanzien bij de Frankische koningen Siegbert, den gemaal van Brunehilde, bij Gontram en bij Childebert II, en hij verdedigde met moed de belangen der Kerk tegen Chilperic en Fredegonde. Zijn hoofdwerk is eene „Geschiedenis der Franken” in 10 boeken, in het Latijn en van een kerkelijk standpunt geschreven, maar eene kostbare bron voor de historie van die dagen. Zij is uitgegeven door Pertz in zijne „Monumente Germaniae historica’’. Daarenboven schreef Gregorius geschiedenissen van martelaren, van de wonderen van den heiligen Martinus enz., welke hij met den naam van „VII libri miraculorum” bestempelde, — alsmede „Vitae patrum. Zijne werken zijn in 1699 door Ruinart in het licht gegeven.