Goltz. Onder dezen naam vermelden wij:
Een vrijheerlijk en grafelijk Pruissisch geslacht, afstammende van graaf Andréas von Dienheim, die in 1123 zich naar Polen begaf en door een huwelijk de heerlijkheid Golczewo verkreeg. Later vestigden de leden van dit geslacht zich in Pommeren en elders, en door Frederik Willem II werden in 1786 twee leden van de Clausdorfer en twee van de Reinrichsdorfer, en in 1787 en 1789 twee van de Sortlacker zijn in den gravenstand opgenomen. Dit geslacht heeft onderscheidene beroemde krijgslieden opgeleverd, zooals Gunther von der Goltz, keizerlijk opperbevelhebber en stadhouder van Bohemen onder Ferdinand II, — vrijheer Joachim Rüdiger von der Goltz (geboren 1623, ♰ 1683), opperbevelhebber in Frankrijk, Denemarken en Keur-Saksen, — vrijheer Konrad von der Goltz (♰ 1747), generaal-majoor en zeer in aanzien bij Frederik II, — vrijheer Karl Franz von der Goltz (♰ 1804), een uitstekend krijgsman, luitenant-generaal en minister van Oorlog in Pruissische dienst. Tegenwoordig bloeit dit geslacht in 6 grafeIijke en vrijheerlijke lijnen. Tot de lijn Reinrichsdorf behoorde graf Karl Alexander von der Goltz (♰ 1817), een Pruissisch luitenantgeneraal en staatsman. Zijn zoon Heinrich von der Goltz (♰ 1822) was desgelijks luitenant-generaal , alsmede Pruissisch ambassadeur te Parijs en vader van graaf Karel von der Goltz (geboren 1815), generaal in Pruissische dienst en adjudant des Konings, — voorts van Robert Heinrich Ludwig von der Goltz, geboren in 1817, gezant aan verschillende hoven. Tot de lijn Sortlack behoorde graaf August Friedrich Ferdinand von der Goltz (geboren in 1765), een uitstekend staatsman, die als gezant aan verschillende Hoven in zeer moeijelijke tijden werkzaam was, zich belastte met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken in Pruissen, en den 17den Januari) 1832 als opperhofmaarschalk overleed. Afzonderlijk vermelden wij voorts:
Frederik Adriaan, graaf van der Goltz, een Nederlandsch Staatsman, afkomstig van gemeld Pruissisch geslacht. Hij werd geboren te Frederiksdorf den 7den Augustus 1770, trad op zijn 15de jaar als kadet in Nederlandsche dienst, kwam na zijne bevordering tot lsten luitenant bij het Oostenrijksche leger, was in 1793 adjudant van den erfprins van Oranje, met wien hij den veldtogt in België bijwoonde, en bevond zich in 1799 ook bij de Engelsche troepen in Noord-Holland. Van dien tijd af tot aan 1813 leidde hij een ambteloos leven, maar werd alstoen benoemd tot kolonel en adjudant van den terugkeerenden Prins. Weldra was hij generaal-majoor, kommandant van Zuid-Holland en gouverneur van ’s Hage, — daarna opperbevelhebber te Nijmegen, — minister van Oorlog met den titel van commissaris-generaal (tot aan 23 Februarij 1818), — en eindelijk lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Hij was kommandeur der Militaire Willems-orde.