Gibson. Onder dezen naam vermelden wij:
John Gibson, een uitstekend Engelsch beeldhouwer. Hij werd geboren in 1791 te Conway in het noordelijk gedeelte van Wallis en opgevoed te Liverpool. Zijne neiging tot beoefening der beeldende kunsten bragt hem naar Londen, vanwaar hij in 1817 naar Rome trok, om er zich te oefenen onder de leiding van Canova. Wèl maakte hij de zachtheid en bevalligheid van vormen zich eigen, waardoor deze meester zich onderscheidt, doch door de studie der antieke kunstgewrochten klom hij nog hooger. Deze vooruitgang, waarbij de invloed van Thorwaldsen krachtig werkte, blijkt duidelijk in zijne voortbrengselen. Zijn eerste werk van eenig belang is eene „Nymf, die hare sandalen losmaakt”. Daarop volgde eene groep, „Psyche, door Zephyrs gedragen”, welke hij in 1827 voor den hertog van Leuchtenberg vervaardigde, en ook later bij herhaling. Voor een praalgraf in de kerk van den Heiligen Nicolaas in zijne geboortestad bezorgde hij een bas-relièf, voorstellende „Een beschermengel, die een wandelaar langs den gevaarlijken weg des levens leidt”.
Aan lord Townshend leverde hij eene „Aurora” op het oogenblik, waarin zij uit de golven oprijst om den nieuwen dag te verkondigen. De markies van Westminster ontving van hem eene „Gewonde Amazone”. Tot tweemaal toe bewerkte hij een standbeeld van den minister Huskisson, doch het laatste is veel fraaijer dan het eerste. Voortreffelijk is voorts zijne groep „Een jager met een hond”, — alsmede „Narcissus, in de bron starende”. In 1845 vertoefde hij korten tijd te Londen, waar hij het beeld der Koningin naar de natuur modelleerde, hetwelk vervolgens te Windsor zou worden geplaatst.
Dat beeld is naar de wijze der Ouden behandeld. Voorts werd hij belast met de vervaardiging van standbeelden van Robert Peel en van George Stephenson. Zijne „Venus” baarde in 1854 groot opzien. In het kristallen paleis te Sydenham heeft men eene fraaije verzameling van gypsafgietsels van zijne merkwaardigste kunstgewrochten. Hij overleed te Rome den 27sten Januarij 1866.
Thomas Milner Gibson, een Britsch staatsman. Hij werd geboren in 1807, studeerde te Cambridge, trad in 1832 in het huwelijk met eene dochter van sir Thomas Cullum, en werd in 1827 voor Ipswich lid van het Parlement. De conservatieve partij had hem derwaarts afgevaardigd, doch toen hij begreep, dat hij hunne beginselen niet met een goed geweten vertegenwoordigen kon, legde hij in 1839 zijn mandaat neder. Zoowel te Ipswich als later te Cambridge leed hij de nederlaag, doch hij nam ijverig deel aan de beweging, die de afschaffing der belasting op de eerste levensbehoeften beoogde, en behoorde weldra tot de populairste redenaars der League. In 1841 werd hij voor Manchester weder lid van het Parlement, en nu streed' hij aan de zijde van Cobden voor de opheffing der graanwet.
Toen de overwinning behaald was en lord John Russell een ministérie vormde, werd Gibson tot vice-president van het Board of Trade (Handelsministérie) benoemd. In Manchester echter, waar hij in 1847 herkozen was, wekte de laauwheid der ministers en hun tegenstand tegen eene hervorming der kieswet groot ongenoegen, zoodat hij in Mei 1848 zijne betrekking nederlegde. Daarna stond hij in het Lagerhuis met anderen aan het hoofd der radicale partij. Zijne afkeuring van den oorlog met Rusland en zijn votum tegen Palmerston in het Chinésche vraagstuk waren oorzaak, dat hij in 1857 niet herkozen werd, doch na weinige weken nam hij voor Ashton weder zitting in het Parlement, waar hij. in Februarij 1858 het ministérie Palmerston deed vallen. Toen het echter een jaar later met de belofte van vrijzinniger maatregelen de teugels van het bewind weder in handen nam, zag hij zich benoemd tot voorzitter van het Board of Trade, in welke betrekking hij zich op een loffelijke wijze beijverde, om handelsverdragen met Frankrijk en andere Staten tot stand te brengen.