Gichtel (Johann Georg), een mystiek godgeleerde, geboren te Regensburg in 1638, had aan de universiteit te Straatsburg reeds een aanvang gemaakt met de studie der godgeleerdheid, toen, na den dood zijns vaders, zijn voogd bepaalde, dat hij zich aan de regtswetenschap zou wijden. Weldra werd hij als advocaat ingeschreven bij het Rijkskamergeregt te Spiers, doch in 1664 vestigde hij zich als pleitbezorger in zijne geboorteplaats. Van zijne jeugd af aan onderscheidde hij zich door eene dweepzieke gemoedsgesteldheid, en eindelijk meende hij, dat hij door middel van droomen en visioenen gemeenschap onderhield met eene bovenzinnelijke wereld. Met zekeren baron Weltz beijverde hij zich, om een „Christerbauliche Jesusgesellschaft” in het leven te roepen.
Op zijne reizen, welke hij tot dit oogmerk ondernam, kwam hij in aanraking met verscheidene andere dweepers, terwijl hij zich het ongenoegen der Luthersche geestelijkheid op den hals haalde. Na zijn terugkeer te Regensburg werd hij als wederdooper aangeklaagd, in den kerker geworpen, van zijn rang als advocaat, van zijne bezittingen en van zijn burgerregt vervallen verklaard en uit de stad verbannen. Na een kort vertoef te Gernsbach in Baden en te Weenen, begaf hij zich in 1666 naar Zwolle in de Nederlanden, waar hij desgelijks wegens dweeperij verdreven werd, en ging in 1688 naar Amsterdam, waar hij den 21sten Januarij 1710 in behoeftige omstandigheden overleed. Hier ter plaatse werd hij bekend met de geschriften van Jakob Böhme en hij bezorgde daarvan de eerste volledige uitgave (Amsterdam, 1682). Zijne eigene leer is slechts eene practische ontwikkeling der theosophie van Böhme en bevat bespiegelingen over de 2 beginselen (toorn en liefde) in God, waaruit licht en duisternis, goed en kwaad geboren worden, en hij openbaart daarbij zijn volkomen vertrouwen op de stem Gods in zijn binnenste, die zich na een harden strijd met den Lucifer der ziel vereenigt, de heilige Sophia (wijsheid) doet geboren worden en den mensch allengs terugvoert tot den toestand, waarin Adam verkeerde vóór zijn val.
Opmerkelijk is voorts bij Gichtel, naast zijn strijd tegen de doode regtzinnigheid en de uitwendige kerkelijkheid, zijne dweepzieke leer omtrent het priesterschap naar de orde van Melchizedek, volgens welke hij en andere „illuminaten (door Goddelijk licht bestraalden)” de kracht bezaten om, evenals Christus door zijn plaatsvervangend lijden, zielen van de verdoemenis te redden. Ook zijne geringschatting van het huwelijk en van de godgeleerde wetenschap, alsmede zijne aansporing tot vrijwillige armoede geven getuigenis van zijne practisch-ascetische rigting. Zijne aanhangers, Gichtelianen of Engelbroeders genaamd, omdat zij door hun ai keer van het huwelijk en van alle zingenot, door bespiegeling en andere middelen aan de engelen gelijk wilden worden, bleven nog langen tijd in Amsterdam en Leiden, alsmede in sommige steden van Duitschland gevestigd. De talrijke brieven van Gichtel zijn onder den titel van „Theosophia practica” in 1722 in 6 deelen te Leiden in het licht verschenen.