Garcinia L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Clusiaceën. Het omvat boomen met eindelingsche of okselstandige bloemen en veelhokkige vruchtbeginsels met één eitje in ieder hok, welke steenvruchten en bessen opleveren. Nadere kenmerken van dit geslacht zijn: één- of tweehuizige bloemen met overblijvende, 4-bladige kelken zonder schutblaadjes, — eene vierbladige bloemkroon, wier blaadjes met die van den kelk afwisselen en in de bloemplooijing schubbig-gedraaid gelegen zijn, — veeltallige helmdraden op een vierhoekigen, vleezigen bloembodem , aan den voet min of meer vereenigd, draadvormig en kort, — de helmknoppen binnenwaarts geplaatst, regtstandig en 2-hokkig, en een onvolkomen vruchtbeginsel in de mannelijke bloemen. in de vrouwelijke vindt men 8 of meer onvruchtbare helmdraden, deels vrij, deels tot bundels vereenigd en met de bloembladen afwisselend, — een 4tot 10-hokkig vruchtbeginsel met een eitje op den bodem van elk hokje, een korten stijl, en een bijna 2-lobbigen, schildvormig aangehechten stempel. De vrucht is eene 4tot 10-hokkige steenvrucht met een saprijk-vleezig bekleedsel, — het zaad, door vleezig moes omgeven, zonder kiemwit, — de zaadlobben zijn dik en gekronkeld, en het worteltje is aan de benedenzijde geplaatst.
De belangrijkste soort is de mangis of mangostan (G. Mangostana L.) met ovale bladeren en eenbloemige, eindelingsche bloemstelen. Deze boom is te vinden in het westelijk — niet op het oostelijk — gedeelte van Java, op Sumatra en op het schiereiland Malakka, en het vleezig en geurig omhulsel der zaden behoort tot de geliefkoosde indische vruchten. De vruchtbekleedsels bevatten looistof en roode kleurstof en dienen ook tot geneesmiddel. G. Cambogia Desf. heeft lancetvormige bladeren en enkelvoudige, bijna ongesteelde, eindelingsche bloemen. Deze boom werd voorheen voor de moederplant der guttegom gehouden. Ook van dezen is de vrucht eetbaar, maar weinig gezocht.