Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gaesbeek

betekenis & definitie

Gaesbeek (Jacob van Abcoude, heer van), een kabeljaauwschgezind Nederiandsch edelman, was een zoon van Zweder van Abcoude en stelde zich op een onregtvaardige wijze in het bezit van de heerlijkheden Abcoude en Wijk bij Duurstede, waarbij hij die van Gaesbeek, Putten en Strijen voegde. Bij den dood van Jan van Beijeren vatte hij met Willem van Egmondt in Holland de teugels op van het bewind in naam van hertog Jan van Brabant, die hem in 1425 tot stadhouder aanstelde. Hij verbande de Hoeksche edelen, sloeg nog in laatstgemeld jaar het beleg voor Schoonhoven, werd door Filips van Bourgondië van het stadhouderschap ontslagen en in 1428 tot lid van den regéringsraad benoemd, en deed in 1441 te Utrecht een steekspel houden, waar hij zelf boven de andere ridders uitmuntte. in 1449 zag hij zich wegens verzet tegen den bisschop Rudolf van Diepholt in den kerker geworpen, maar werd weldra gebannen met verlies zijner goederen. in 1455 riep bisschop Gijsbrecht van Brederode hem terug en herstelde hem in het bezit zijner heerlijkheden. Hierna bestrafte Gaesbeek de wederspannige burgers van Wijk bij Duurstede, en overleed kinderloos omstreeks het jaar 1459. waarna zijne heerlijkheid Abcoude en de stad Wijk bij Duurstede aan het Sticht vervielen.