Flamingo (De) behoort tot de familie der Reigerachtige vogels en tot de orde der Steltloopers.
Hij onderscheidt zich door een sterken snavel, die van boven plotselijk omgebogen en van onder schuitvormig is, door lange pooten en een langen hals, en door teenen, die met een geheel zwemvlies verbonden zijn. De soorten van dit geslacht hebben op gevorderden leeftijd eene roode kleur. Eéne van deze, de gewone flamingo (Phoenicopterus antiquorum) komt ook in ons werelddeel voor, namelijk in het zuiden, — voorts aan de kust van Afrika, aan die der Caspische Zee en in Oost-Indië. Hij bereikt eene hoogte van bijna 2 Ned. el, doch dan zijn de pooten ook 7 of 8 Ned. palm lang.
Hij heeft eene rozenroode kleur, doch de voorste slagpennen zijn zwart. Hij bouwt het kegelvormig nest van klei of slik zit daarop schrijlings te broeden, en voedt zich met in het water levende weekdieren. De oude Romeinen rekenden het vleesch der jonge vogels tot de lekkernijen. Hier en daar wordt de flamingo tam gemaakt, en hij leeft dan op goeden voet met het overig pluimgedierte. — In Amerika leeft de roode flamingo (Ph. ruber L.); eene andere soort (Ph. ignipalliatus) heeft men daarenboven in Zuid-Amerika, en nog eene andere (Ph. minor) aan de Kaap de Goede Hoop.