Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fabriek (Eene)

betekenis & definitie

Fabriek noemt men gewoonlijk eene nijverheids-inrigting van aanmerkelijken omvang, waar gelegenheid bestaat tot productie op groote schaal. De kenmerken eener fabriek zijn, dat men er gewoonlijk niet werkt op bestelling ('t geen echter in wapenfabrieken veelal wel geschiedt), maar voor de wereldmarkt, — dat er vele werklieden bezig zijn, — dat er verdeeling van den arbeid plaats heeft, — en dat men er doorgaans gebruik maakt van werktuigen, die door paarden, wind, water of stoom in beweging worden gebragt. Moeijelijk echter kan men eene naauwkeurige bepaling geven van dat woord, dewijl ieder handwerksman, die betrekkelijk veel voortbrengt, zich fabrikant kan noemen. Ieder kunstproduct vereischt eene reeks van verschillende bewerkingen, en terwijl nu de handswerkman deze alle volbrengt, zien wij, dat in de fabriek elke bewerking aan een afzonderlijk persoon of aan een bepaald werktuig wordt toevertrouwd.

Dit laatste heeft veel vóór: in de eerste plaats verhoedt men daardoor tijdverlies, dat onvermijdelijk is. wanneer dezelfde arbeider zich voor eene nieuwe bewerking moet gereed maken, — en in de tweede plaats, verkrijgt een werkman, die steeds dezelfde bewerking volbrengt, hierin eene ongemeene vaardigheid, terwijl het tevens aanleiding geeft tot verbetering van de noodige werktuigen. Een en ander is oorzaak, dat op die wijze de voortbrengselen beter zijn en sneller worden afgeleverd. Daarenboven heeft men in eene fabriek gewoonlijk gelegenheid tot het vervaardigen van bij-producten, die wel eens zeer winstgevend zijn.

Genoemde voordeelen, aan eene fabriek verbonden, leiden tot eene meer goedkoope productie, dan het handwerk leveren kan, terwijl tevens nog winsten verkregen worden door den inkoop der grondstoffen op geschikte tijden en bij groote hoeveelheden, alsmede door speculatie bij den verkoop. De fabrikant, die groote zaken doet, is voorts bij magte, om zich van de beste werktuigen, werklieden, deskundigen, boekhouders enz. te voorzien. Het spreekt van zelf, dat de eenvoudigste voorwerpen het meest geschikt zijn voor eene fabriekmatige productie, omdat men hierbij zich het best van werktuigen bedienen kan. Zulke voorwerpen zijn garens, geweven stoffen, naalden, spelden, enz.

Van zamengestelde voorwerpen leveren de fabrieken de voornaamste bestanddeelen, die vervolgens door het personeel van den fabrikant in elkaar worden gezet of aan anderen afgeleverd, die zich uitsluitend met de zamenstelling bezig houden. Een voorbeeld van deze laatsten heeft men in uurwerkmakers. Waar echter in de verschillende afgeleverde stukken eene zekere verscheidenheid gevorderd wordt, is de fabrieknijverheid minder doelmatig. Deze vervaardigt onder anderen slechts zelden kleederen en schoenen.

De plaats, waar men eene fabriek doet verrijzen, is ver van onverschillig. Zij dient zich te verheffen in de nabijheid van eene niet te onaanzienlijke bevolking, opdat zij zich tegen een niet al te overdreven dagloon van een voldoend aantal werklieden kan voorzien, — het is van belang, dat zij de noodige grondstof of althans de vereischte brandstof niet uit de verte behoeft te halen, — en zij dient gelegen te zijn aan land- en waterwegen, opdat zij hare voortbrengselen gemakkelijk en goedkoop op de beste markten kan brengen. De fabrikant heeft voorts veel belang bij de welwillendheid zijner werklieden. Deze toch zijn voor hem onmisbaar, en als een goede geest onder hen heerscht, zal het werk met ijver en belangstelling worden volbragt. Ontevredenheid brengt hen tot werkstaking (zie aldaar). Deze is voorzeker het nadeeligst voor de werklieden zelven, doordien zij, als hunne vereenigingskassen uitgeput zijn, onder alle voorwaarden tot het werk moeten terugkeeren, indien zij niet tot de grootste armoede en ellende willen vervallen; maar ook de fabrikant ondervindt er ligt groote nadeelen van, vooral wanneer hij zijne voortbrengselen op een bepaalden tijd in gereedheid moet hebben. Het is intusschen steeds in 't welbegrepen belang van elken fabrikant, den werkman steeds een behoorlijk loon te geven, voldoende om in de bescheidene behoeften van hem en zijn huisgezin te voorzien; onderhandsche uitbesteding, alsmede toekenning van eenig aandeel in de winsten of gratificatiën naar verdiensten mag daarbij als zeer aanbevelenswaardig gelden.

Men heeft wel eens de vraag geopperd, of men de verbazende ontwikkeling der fabrieknijverheid in onze dagen als een zegen, dan wel als eene ramp moet beschouwen? Daartoe was aanleiding, want die ontwikkeling heeft inderdaad hare schaduwzijde. Toen de tegenwoordige fabrieksproducten uit de hand vervaardigd werden, geschiedde zulks door bazen met een klein aantal gezellen en leerlingen. Elk van deze kende geen hooger wensch, dan eenmaal zelf baas te worden, en hij beijverde zich met alle kracht om naar dat doel te streven. Als hij zoover gekomen was, trad hij in het huwelijk en werd een rustig en welgezeten hoofd van een burgerhuisgezin. Welk een ommekeer in dien staat van zaken heeft de fabrieknijverheid veroorzaakt! Tegenover den éénen eigenaar der fabriek, tevens bezitter van een aanzienlijk kapitaal, staan honderde arbeiders, die zeer goed weten, dat zij de hoogte van hunnen meester nimmer kunnen bereiken.

Hun dagloon is even voldoende, daarom weten zij gewoonlijk niet van besparing. Ofschoon zij daglooners zijn en blijven, treden zij vroeg in het huwelijk en nemen dikwijls hunne vrouwen en later hunne kinderen mede naar den arbeid in de fabriek. Dat hierdoor de huiselijkheid, de zedelijkheid, de goede opvoeding der kinderen niet bevorderd wordt, is zoo duidelijk als de dag. Er komt nog bij, dat in critieke tijden, wanneer de fabrieken weinig werken of geheel stilstaan, den fabriek-arbeider het brood ontnomen wordt, terwijl werkstakingen, veelal door onruststokers en woelgeesten veroorzaakt, ook den welgezinden werkman medeslepen naar den afgrond der ellende. En deze kan in groote fabrieksteden vreeselijk wezen.

Intusschen moet men niet vergeten, dat reeds veel gedaan wordt, om die gebreken te verhelpen. Er zijn hier en daar wettelijke bepalingen gemaakt omtrent den arbeid van kinderen in fabrieken, en ook in ons Vaderland is (1873) een wetsontwerp tot dat oogmerk ingeleverd door één van de leden der Staten-Generaal. Er zijn arbeidersvereenigingen opgerigt, wier leden elkander ondersteunen. Sommige fabrikanten hebben scholen voor de kinderen hunner arbeiders aan hunne nijverheidsinrigtingen verbonden, — andere geven aan hunne werklieden een evenredig deel in de winst van de fabriek. Er zijn hulp- en spaarkassen, voorschotbanken, woningen, broodbakkerijen en coöperatieve winkels ten behoeven der arbeiders verrezen en velerlei maatregelen genomen tot ontwikkeling van hunnen geest. Dat alles werpt een weldadig licht op de donkere zijde der fabrieknijverheid.

Letten wij er op, hoe weldadig deze is voor het algemeen. Vele goederen zijn — onverminderd de verhooging van prijs der grondstoffen door meerder aftrek — daardoor aanmerkerlijk goedkooper geworden, en dit is juist van groot belang voor de klasse der arbeiders, die hierdoor in de gelegenheid worden gesteld, om zich genoegens des levens te verschaffen, die weleer de gezeten burger naauwelijks bekomen kon. Voorts is door de fabrieken, in weerwil van de talrijke werktuigen, het werk aanzienlijk vermeerderd, zoodat duizenden er hunne krachtsinspanning tegen een billijk loon kunnen verwisselen. Het oprigten van fabrieken bij aandeelen maakt voorts vele kleine kapitalen vruchtbaar. Ook is het niet volkomen waar, dat een werkman aan eene fabriek steeds in denzelfden toestand blijft; wanneer hij uitmunt door bekwaamheid, ijver en schranderheid, is ook daar bevordering zeer goed mogelijk. De fabrieknijverheid heeft voorts in hare voorspoedige ontwikkeling een hoogstgunstigen invloed op handel en zeevaart. Zij zoekt in ’s menschen behoeften op de goedkoopste wijze te voorzien, en wanneer zij hiertoe bij voorkeur werktuigen aan wendt, zoo ontslaat zij hierdoor de werklieden van een machinalen arbeid, welke niets bijdraagt tot ontwikkeling des geestes.

Het fabriekwezen moge dus eene schaduwzijde hebben, — zijne lichtzijde is glansrijk.