Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fabriekmerken

betekenis & definitie

Fabriekmerken zijn merken of teekens, waarmede de fabrikanten hunne afgewerkte producten, of de emballage, waarin deze verzonden worden, zooals kisten, balen, zakken enz., voorzien, ter onderscheiding van andere soortgelijke waren. Zij worden óf van regeringswege, óf door de producenten zelve aangebragt. Van regéringswege geschiedt het merken óf gedwongen, óf vrijwillig op verzoek der fabrikanten. Vroeger was het, vooral bij fabriekswaren, zeer in zwang, om de nijverheid te reglementéren.

Men meende haar aan te moedigen door haar aan reglementen en voorschriften omtrent den aard en de deugdelijkheid harer voortbrengselen te binden, alsof niet de verbruikers zelve 't best weten, welke en hoedanige zaken zij begeeren, en de voortbrengers welke en hoedanige zij ’t best kunnen slijten (zie Beschermend stelsel onder Mercantilisme en Prohibitief stelsel). Tegenwoordig geschiedt dit weinig meer. Hier te Lande is het in stand gehouden tot 1845 voor de meekrapbereiding, en tot 1857 voor het haringkaken. Iets anders dan het geven van stellige voorschriften omtrent de bereiding der voortbrengselen is het keuren en merken van koopwaren op openbaar gezag, dat nuttig kan zijn. Zoo worden levensmiddelen gekeurd in ’t belang der volksgezondheid, — zooals brood, vleesch, melk. Andere voorwerpen worden gekeurd en gemerkt, om den kooper voor bedrog te vrijwaren in gevallen, waarin het hemzelven bijzonder moeijelijk zou zijn, de deugdelijkheid der waren te toetsen, zooals goud, zilver en geneesmiddelen. In den groothandel komt het keuren en merken van regéringswege — zamen of afzonderlijk — voor, om den buitenlandschen kooper eenige zekerheid te geven omtrent de herkomst, de hoedanigheid of de soort van het te koop aangeboden artikel, b.v. de keuring van tabak en meel in Noord-Amerika, van hennep in Rusland; facultatieve keuring en merking van Hollandschen haring bij ons krachtens de wet van 13 Juni 1857; van Friesche boter, bestemd voor de markt van Londen. De keuring en merking is dan gedwongen of vrij.

Hoe nuttig en noodzakelijk zij kunnen zijn, altijd is er nog al eenig bezwaar aan verbonden. Bedrog wordt er door in de hand gewerkt, 't zij door oneerlijkheid of achteloosheid der ambtenaren, met het toezigt belast, ’t zij door kunstgrepen van de particuliere handelaren. De Friesche boter heeft veel van haren goeden naam op de Engelsche markt verloren, doordat de met echte Friesche boter gemerkte vaten, ledig teruggezonden, weêr ter markt werden gebragt, gevuld met een mengsel van veel mindere qualiteit. Het is goed te keuren, dat ieder fabrikant desverkiezende een bepaald merk voor zijne goederen aanneemt, waaraan de koopers de waar kunnen herkennen. Dat merk moet als eene soort van eigendom door den Staat beschermd worden; het moet een ander niet vrijstaan, datzelfde merk aan te nemen of na te maken.

Onze wetgeving verleent die bescherming in onvoldoende mate. Wel bedreigt de Code Pénal straf tegen de overtreding van alle reglementen of verordeningen van openbaar beheer of bestuur betrekkelijk de voortbrengselen van handwerken of fabrieken, die naar buitenlands uitgevoerd worden, en welke ten doel hebben, zekerheid wegens de deugdelijkheid, de maat en de soort van ’t werk te geven — uit deze bepaling spreekt de geest van ’t verouderd beschermend stelsel —, maar de reglementen zelve ontbreken bijna geheel, zoodat de straf niet toegepast kan worden. Eene Fransche wet van 22 Germinal an 11 (12 April 1803), hier te Lande ook executoir verklaard, schreef voor, dat elk fabrikant het merk zijner waren moest deponéren ter griffie der regtbank van koophandel, onder wier ressort hij behoorde, opdat het aannemen en namaken door anderen gecontrôleerd en gestraft kon worden. Die regtbanken bestaan bij ons niet: het depôt kan dus geene plaats hebben, en zoo staat de weg open voor de talrijke en schandelijke bedriegerijen met merken, die in den groot- en in den kleinhandel tot eene gewoonte zijn geworden, met het regtsgevoel der natie in strijd zijn en tot nadeel strekken van koopers en verkoopers.