Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Everardi

betekenis & definitie

Everardi (Nicolaus) of Nicolaas Everaerts, een uitstekend Nederlandsch regtsgeleerde, werd geboren te Grijpskerke op Walcheren in 1463.

Zijn eigenlijke naam was Klaas Evertszoon, en zijn vader, schoon landman of schipper van beroep, behoorde tot een edel geslacht uit Beijeren. Nicolaas studeerde te Leuven in de regten, gaf er na zijne promotie eenigen tijd openbaar onderwijs, werd in 1498 te Brussel officiaal van Hendrik de Berges, aartsbisschop van Kamerijk, daarna deken der collegiale kerk van St. Gudula te Anderlecht en vervolgens van St. Gudula te Brussel. Later zag hij zich benoemd tot lid van den Grooten Raad te Mechelen en in 1509 tot voorzitter van het hoogste geregtshof in Holland en Zeeland. Gedurende 18 jaar bekleedde hij met ijver deze betrekking, doch was bij den inval der Gelderschen in den Haag gedrongen tot de vlugt. Toen Karel V als prins zich te Dordrecht als graaf van Holland wilde gehuldigd zien, maakte hij zulks door den mond van Everardi plegtig bekend aan de Staten. Genoemde Vorst plaatste hem in 1528 als voorzitter bij den Grooten Raad te Mechelen, waar hij den 9den Augustus 1532 overleed.

Na het verlaten van den geestelpen stand was Everardi gehuwd; hij had 6 zonen, en van 3 van deze zullen wij onder de namen Grudius (Nicolaas), Janus Secundus en Nicolaї (Adriaan Marius) eenige bijzonderheden mededeelen. Van zijne geschriften vermelden wij: „Topica juris, sive loci argumentorum legales (1516 en later bij herhaling)”, — en „Consilia sive responsa juris (1554 en later)”. Hij was een der grootste regtsgeleerden van zijn tijd en onderscheidde zich tevens door een edel karakter; ook door Erasmus wordt hem lof toegekend. — Zijn broederszoon, desgelijks Nicolaus Everardi genaamd en evenzeer een uitstekend regtsgeleerde, was raadsheer van de hertogen Willem en Albrecht van Beijeren te München en later van Karel V, werd in 1535 raadsheer in ’s Rijks Kamergeregt te Spiers en in 1542 hoogleeraar in de regten te Ingolstadt, waar hij in 1570 overleed. Hij schreef onder anderen eene „Isagoge in jurisprudentiam”, — en „De testibus et fide instrumentorum, eorumque productione (1618 en 1688)”. — Ook zijne zonen en vele zijner kleinzonen waren uitmuntende regtsgeleerden, en de oudste van eerstgenoemden is gedurende 28 jaar desgelijks hoogleeraar geweest te Ingolstadt.

< >