Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bremen

betekenis & definitie

Bremen, een kleine zelfstandige Staat, sedert 1867 lid van den Noordduitschen Bond en sedert 1871 deel uitmakende van het Duit­sche Rijk, is zamengesteld uit twee deelen van zeer verschillende grootte. Het grootste wordt door de Weser in twee gewesten gesplitst van welke het ééne door de Pruissische provincie Hannover, en het andere door Oldenburg is omgeven. Het kleinere deel, in 1827 van Hannover verkregen, ligt aan de Noordzee en aan de plaats, waar de Geeste zich uitstort in de Weser.

Het geheele grondgebied van dezen Staat beslaat eene oppervlakte van 43/4 □ geogr. mijl. In den Bondsraad van het Duitsche rijk heeft de “Vrije hanse-stad Bremen” ééne stem en zendt een afgevaardigde naar den Rijks­dag. Zij heeft, volgens de Rijks-constitutie, eene vrijhaven, zoodat haar grootste ge­west met de havensteden Vegesack en Bremerhaven buiten de tollinie des Rijks is ge­sloten, waarvoor zij jaarlijks 250.000 thaler aan de Rijks-kas betaalt. De bevolking van dézen staat werd in April 1871 geschat op 120.000 zielen. Van deze wonen er bijna 75.000 te Bremen, ruim 9000 te Bremerhaven, ruim 3600 te Vegesack, en bijna 23.000 in 38 dor­pen. De bevolking is er in de laatste jaren sterk vermeerderd, vooral door hen, die uit Hannover derwaarts zijn getrokken. Onge­veer 90% der ingezetenen belijdt er de Protestantsche godsdienst.

De waarde van den grondeigendom is er sedert 1826 vervijfvou­digd, en bedroeg in 1869 in den Staat 89 en in de stad 661/4 millioen thaler. De stad heeft zich in den jongsten tijd aanmerkelijk uitge­breid, nadat zij reeds in 1848 door aanhech­ting van buitenwijken driemaal zoo groot ge­worden was als te voren. Van 1855 tot 1860 werden er gemiddeld jaarlijks 274 nieuwe huizen gebouwd. Tot de belangrijkste ge­bouwen van den jongsten tijd behooren de St. Remberti-kerk, van 1869-1871 gesticht, de feest- en concertzaal der kunstenaars-vereeniging en de spoorwegbrug over de Weser. Voorts heeft men er een groot “Burgerpark” aangelegd en zijn er een schoolgebouw en eene centrale brievenposterij in aanbouw, terwijl men het voornemen heeft, er een botanischen tuin met een aquarium te doen verrijzen. De brandweer is er onlangs op eene voor­treffelijke wijze ingerigt, en men is bezig met de inwoners van gefiltreerd drinkwater uit de Weser te voorzien.

De handel is er in de laatste jaren — zelfs gedurende het tijdperk van den jongsten oor­log — aanmerkelijk toegenomen. In- en uit­voer hadden in 1867 eene waarde van 190½, en in 1869 van 191 millioen thaler. De voor­naamste invoer-artikelen zijn (1869) tabak (14 millioen th.), katoen (15,3 millioen th.), rijst (bijna 5 millioen th.) en petroleum (5 mil­lioen th.). De handelsvloot van Bremen telde den 1sten Januarij 1870, driehonderd zeeschepen met ruim 119.000 last, waaronder zich 26 stoom­schepen, en 173 rivierschepen met ruim 8000 last, waaronder zich 22 stoombooten bevon­den. In de laatste jaren trokken jaarlijks ge­middeld 67.000 landverhuizers over Bremen naar Amerika.

Eene belangrijke instelling voor den han­del is er de Bremer Bank, in 1856 gesticht. Haar jaarlijksche omzet bedroeg tot heden gemiddeld 300 millioen thaler. Zij disconteert jaarlijks een groot aantal wissels, ten bedrage van ongeveer 40 millioen th. Ook bestaat er eene Voorschot-bank, in 1864 gesticht en zoozeer bloeijende, dat hare deelhebbers in het voor­gaande jaar een dividend ontvingen van 81/3 %.

De spoorwegverbindingen laten er intusschen nog veel te wenschen over. De weg van Hanno­ver naar Bremen, in 1847 gebouwd, is een om­weg, en ook de “Bremer-Geestebahn”, die in 1862 tot stand kwam. In 1867 werd een spoorweg naar Oldenburg en verder naar Leer geopend, en in 1871 een zijtak naar Brake, de belang­rijkste haven op de linkeroever van de Weser. Eerst de spoorweg van Venlo naar Hamburg zal Bremen aan de ééne zijde behoorlijk met Hamburg en aan de andere met Westfalen en de Rijn verbinden, terwijl Bremen in 1871 voor eigen rekening een spoorweg liet aan­leggen van Langwedel naar Uelzen, om daarlangs den reistijd naar Berlijn aanmerkelijk te bekorten.

Bij de zorg voor de stoffelijke welvaart worden er de belangen des geestes volstrekt niet uit het oog verloren. De openbare volks­scholen zijn er uitmuntend ingerigt, en men heeft er eene hoofdschool, die uit een gym­nasium, handels- en voorbereidende school bestaat, — voorts eene stedelijke, en eene bij­zondere “Realschule” van de eerste klasse, een seminarium voor onderwijzers en twee kweekscholen voor onderwijzeressen. Men heeft er eene handelsvereeniging, eene arbeidersvereeniging Vorwärts, eene kunstenaarsvereeniging van 300 leden, een natuurkundig genootschap, eene bibliotheek-vereeniging enz.

De gemeente-huishouding is er nog altijd met de staatshuishouding vereenigd. Deze eischt ongeveer 15 thaler van ieder ingeze­tene. De jaarlijksche inkomsten en uitgaven beloopen er ongeveer 21/4 millioen thaler. De staatsschuld bedraagt er bijna 13 millioen th., van welke zoo wat 2/3 voor den bouw van spoorwegen zijn genegotiëerd. De kleinste helft der middelen — 42% — vloeit voort uit eigen­dommen van den Staat, en de grootste helft — 58% — uit directe en indirecte belastin­gen. De indirecte, zooals verteringsbelasting, zegelbelasting en omzetbelasting, leveren daartoe 3/4de, en de directe, zooals grondbe­lasting, lichtbelasting en inkomstenbelasting, 1/4de. Daarbij komen nog armengelden, die in den vorm van vrijwillige bijdragen wor­den geheven.

De verandering van zaken in Duitschland in 1866 werd door Bremen met vreugde be­groet, daar het van de willekeurige politiek van Hannover steeds veel te lijden had. Wèl ging die verandering voor Bremen van kos­ten en opofferingen vergezeld, maar de na­tionale gezindheid der burgers stelde het al­gemeen belang boven de geldelijke schade van enkelen. In de laatste jaren is tevens in Bremen veel gedaan voor de verbetering der regtsbedeeling, voor de bevordering van het welzijn der landelijke bevolking, en sedert 1861 is er vrijheid van arbeid ingevoerd. Ook begint de nijverheid er meer en meer te bloeijen: men heeft er fabrieken van sigaren en sigarenkisten, ijzergieterijen, machinenfabrieken, brouwerijen, brandewijnstokerijen enz.

Volgens de constitutie van Bremen is er de regering in handen van den Senaat en van het Burgerschap. Eerstgenoemde bestaat uit 18 leden, van welke 10 regtsgeleerden en 5 kooplieden moeten zijn. Twee dier leden zijn burgemeesters, en één van hen is voor den tijd van een jaar voorzitter van den Senaat. In de handen van dezen Senaat berust de leiding van alle staatkundige aangelegenheden, de uitvoerende magt, het regt van genade verleenen, van policie en de beschikking over de gewapende magt. De Burgerschap bestaat uit 150 vertegenwoordigers uit de staatsburgers; zij worden voor den tijd van 6 jaar gekozen, en eene commissie daaruit, zamengesteld uit een voorzitter en 18 leden, waakt onder den naam van Burgerambt voor de handhaving der wet­ten en verordeningen.

De regtsbedeeling ge­schiedt er door 12 regters, die door den Se­naat en het Burgerschap gekozen zijn. Men heeft er in burgerlijke zaken 3 instantiën, van welke het Hooge Hof van Appèl te Lübeck de hoogste is. Voor criminéle zaken heeft men eene regtbank te Bremen, Bremerhaven en Vegesack; voor zware misdaden heeft men een Hoog Geregtshof te Bremen en als 2de in­stantie het reeds genoemde Hooge Hof van Appèl te Lübeck. Handels- en scheepvaartaangelegenheden worden er beoordeeld door het Koopmansconvent en de Kamer van Koop­handel, nijverheidszaken door het Nijverheidsconvent en de Kamer van Nijverheid, ter­wijl men er daarenboven eene Kamer van landbouw heeft, die de belangen van land­bouw en veeteelt ter harte neemt.

Van de uitbreiding en de nieuwste gebou­wen der stad Bremen hebben wij reeds een en ander medegedeeld. Zij behoort met Lübeck en Hamburg tot de vrije hanse-steden en ligt aan de Weser, 15 geogr. mijlen van de Noord­zee en 9 van Bremerhaven, in eene vlakte. De rivier verdeelt haar in de Alt- en Neustadt, die door twee steenen bruggen verbonden zijn. De vestingwerken der Altstadt zijn in 1802 in een park herschapen, dat met zijne beide uiteinden aan de Weser reikt. De huizen der Altstadt vertoonen zich nog veelal in ouderwetschen bouwtrant; ook zijn er naauwe, kromme straten, maar de geheele stad onder­scheidt zich door eene netheid en zindelijk­heid, die men slechts in eene Nederlandsche stad zou zoeken. De nieuwere gedeelten hebben een zeer bevallig voorkomen. Tot de belangrijkste pleinen behooren er de Domhof met de Domkerk, de Markt met het Raad­huis, en de Domheide met het standbeeld van Gustaaf Adolf.

Men vindt er een tiental ker­ken, van welke de Dom merkwaardig is we­gens den “Bleikeller”, een grafkelder, waarin de lijken tot mummiën uitdroogen. Van de overigen heeft de Ansgarius-kerk een toren ter hoogte van ruim 100 Ned. el. Het Raad­huis, in 1405 in spitsboogstijl gebouwd, heeft een indrukwekkend voorkomen; in den kelder aldaar bewaart men den kostelijksten en oud­sten Rijnwijn (1724), “de Roos” genoemd, en men vindt er voorts eene rij van 12 reus­achtige vaten, die de namen der Apostelen dragen en met 100-jarigen Hochheimer en an­dere uitmuntende wijnsoorten gevuld zijn. Tot de andere bezienswaardige gebouwen behooren er de Beurs, de Unie met eene fraaije concert- ­en balzaal, de Waag, het Stadhuis, te voren het Aartsbisschoppelijk paleis, het Muséum, de Schouwburg enz. Behalve de inrigtingen, die wij reeds vermeld hebben, bezit Bremen eene handelschool, een zeevaartschool, de be­roemde sterrewacht van Olbers, eene stads­bibliotheek van 20.000 deelen, een bureau voor handelsstatistiek, een armen- en ziekenhuis, een besjeshuis enz., — voorts het Muséum, dat in een eigen gebouw eene boekerij heeft van 24.000 deelen, eene zangschool en vele clubs. In de nabijheid van Bremen heeft men aan de Weser de badplaats Lilienthal en Vege­sack, die druk bezocht worden.

Bremen is de geboorteplaats van Adam van Bremen, Treviranus en Heeren, en draagt er roem op, dat het weleer Olbers, den uitste­kenden sterrekundige onder zijne ingezetenen telde. De stad is aan eene groote rivier zeer gunstig gelegen, en haar handel, thans reeds aanzienlijk, zou nog veel hoogere vlugt nemen, indien er voldoende diepte was voor schepen van 500 last, welke thans niet verder komen dan tot Bremerhaven, hetwelk door een spoor­weg met Bremen verbonden is.

Omtrent de oudste geschiedenis van Bremen is weinig bekend. Velen houden het voor Phabiranum, dat bij Ptolemaeus voorkomt. Onder den naam van Bremon, later Brema, was het ten tijde van Karel de Groote als een visschersdorp bekend. Die Vorst stichtte er een bisdom en plaatste er een potestaat. Laatstgenoemde werd in 934 op aandringen van den Bisschop teruggeroepen, en Bremen verkreeg onder geestelijk bewind een magi­straat en vele vrijheden. In 1276 voegde de stad zich bij de Hansa en onttrok zich nage­noeg geheel en al aan het bisschoppelijk ge­zag. In 1532 trad Bremen toe tot het Protestantsch verbond, werd in den ban gedaan en door Karel V belegerd, maar door Mansfeld ontzet.

In 1562 werd er door Albrecht Hardenberg de Hervormde godsdienst inge­voerd. Na den Vrede van Munster, die het bisdom Bremen in een Zweedsch hertogdom herschiep, poogden de Zweden zich tot 2-maal toe (1654 en 1666), maar telkens vruchte­loos, van de stad meester te maken. In 1731 verkreeg zij van Hannover hare Rijksvrijheid, en ook in 1803 bleef zij eene vrije stad. In 1810 echter werd zij als hoofdstad van het departement “Monden van de Weser” bij het Fransche Keizerrijk gevoegd. Na den slag bij Leipzig door de geälliëerden ingenomen, werd zij in 1815 tot eene vrije stad van den Duitschen Bond verklaard.

Het democratisch element heeft zich in Bremen reeds vroeg doen gelden. In 1428 behaalde het de overwinning op de aristo­cratie en verwierf, dat het ligchaam tot ver­kiezing van raadsleden uit 6 burgers en 3 raadsleden zou bestaan. In 1535 werd be­paald, dat de raad alle geleerden, de ouderlin­gen van den koopmansstand en voorts allen, die het groot burgerregt verkregen hadden, tot het Burger-convent moest uitnoodigen. Dit duurde tot in de 19de eeuw.

Eerst na den val van het Fransche Keizerrijk en nadat Bremen door het Weener Congrès als Duitsche Bondsstaat was erkend, nam de raad het initiatief, om eene nieuwe wijze van verkiezing van raadsleden in te voeren. Dien ten gevolge kwamen de Senaat en het Bur­gerschap aan het hoofd der zaken. Deze ge­steldheid was echter niet bevredigend, zoodat daarin gedurende de stormen van het jaar 1848 belangrijke wijzigingen werden aangebragt. In 1852 werd gehandeld over eene herziening der grondwet, welke den 21sten Februarij 1854 werd afgekondigd, en daardoor werd het bestuur ingerigt op den voet, dien wij in den aanvang van dit artikel hebben be­schreven.