Erica is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Erieaceën. Het onderscheidt zich door een 4-biadigen, blijvenden kelk, door eene 4-spletige klok- of kruikvormige bloemkroon, op eene schijf ingeplante meeldraden, 2-spIetige helmknopjes, eene vliezige, 4—8-hokkige zaaddoos en door vele zaden in ieder hokje. Het bevat een groot aantal soorten, die vooral aan de Kaap de Goede Hoop te huis behooren.
De inlandsche zijn: de dopheide (E. Tetralix L.) met genaaide helmknopjes, aan den rand behaarde bladen en tot schermen vereenigde bloemen, — de gewone heide (E. vulgaris L., Calluna vulgaris Salisb.) met kamvormige helmknopjes, dubbelen kelk en zeer korte, schubvormige tegen den stengel aangedrukte blaadjes en trosvormig vereenigde bloemen, — en de aschgraauwe heide (E. cinerea L.) met kamvormige helmknopjes, onbehaarde bladeren en langs de takken tot kransen vereenigde bloemen.
Vele buitenlandsche Erica-soorten, vooral van de Kaap, behooren tot de geliefkoosde sierplanten. Van deze noemen wij E. cylindrica Andr., met scharlakenroode bloemen, waarvan in bijgaande figuur een bloeijende tak is voorgesteld op ⅓de der natuuurlijke grootte, — E. aurea Andr. met rolronde, goudgele bloemen, — E. bicolor Andr. met van onder donkerroode, van boven groenachtig-gele bloemen, — E. bucciniflora Lodd. met rolronde, lange, bleekroode bloemen met achterwaarts gebogene randslippen, — E. coccinea L. met gekroond-knodsvormige, scharlakenroode bloemen, -— E. data Andr., die zeer hoog wordt en roodachtig gele bloemen draagt, — E.grandiflora L. met groote, gekroond-knodsvormige, gele of goudgele bloemen, — E. speciosa Andr. met lange, fraaije, donkerroode, aan den top groene bloemen met opstaanden zoom. Andere soorten hebben kegelvormige bloemkroonen, zooals E. cerinthoïdes L. met purperroode bloemen, — en E. elegans Andr. met donkerroode, lange bloemen, die aan den top groen zijn. Sommige soorten hebben eene opgeblazene, langwerpige, aan de keel zamengesnoerde bloemkroon met uitgespreiden zoom, zooals E. ampullacea Curt. met fleschvormige, lichtroode bloemen met purperroode strepen, — E. jasminiflora Andr. met fleschvormige, fraai-roode bloemen, enz. Onder die met eene kruikvormige, aan den voet buikige of eirond-bolvormige en aan den mond zamengesnoerde bloemkroon behooren E. ardens Andr. met vuurroode bloemen, — en E. odora Andr. met schier klok vormige, kleverige, witte, welriekende bloemen, — en van die soorten, welke eene klokvormige bloemkroon dragen, vermelden wij E. florida Lodd. met talrijke, knikkende, roode bloemen met diepe sleuven, — en E. incarnafa Thb. met bleekroode bloemen met kruikvormige aanhangsels.
De uitheemsche Erica-soorten vereischen een luchtig vertrek, waar de kunstmatige warmte niet hooger is dan 6° C. Men moet haar, als het weder zulks veroorlooft, zooveel mogelijk frissche lucht bezorgen. Met den aanvang van Mei plaatst men ze in de open lucht op eene plek, die zoowel beveiligd is tegen de middagzon als tegen koude winden. Bij sterke of aanhoudende regens dient men ze met een zeil te dekken. Tegen het einde van October worden zij weder onder dak gebragt. De meeste soorten kunnen beter eenige koude verdragen dan eene overmatige kagchelwarmte. Alleen des voorjaars, wanneer zij beginnen uit te spruiten, is de vorst hoogst nadeelig.
Zij tieren het weligst in een mengsel van zeer zandigen heidegrond met wat veengrond en kiezelzand. Dierlijke stof kunnen zij niet verdragen. Het verplanten in grootere potten dient bij voorkeur in April of Mei te geschieden. Voorts vereischen zij eene matige, doch onafgebrokene vochtigheid. De vermenigvuldiging geschiedt door zaad en door stekken.