Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Egmond

betekenis & definitie

Egmond of Egmondt is de naam van een zeer oud en aanzienlijk Hollandsch geslacht. Volgens de overlevering was een zoon van den Frieschen koning Adgillus de stichter daarvan. Deze droeg, even als zijn grootvader, den naam van Radboud en leefde omstreeks het jaar 800. Tot de voornaamste leden van dit geslacht behooren:

Berwoud, Beroald of Beerwald, negende heer van Egmond, de eerste, van wien geschiedkundige berigten bestaan. Hij was gehuwd met Rosamunde, eene dochter van den graaf van Vlaanderen en sneuvelde den 1sten Mei 1114 bij Vroonen in een slag tegen de WestFriezen.

Albrecht van Egmond, een zoon van den voorgaande. Hij was een dapper krijgsman, die met zijn broeder Dodo de West-Friezen tot driemaal toe het land deed ruimen, zoodat graaf Floris hem tot stadhouder van Holland benoemde. Hij geraakte in twist met den abt van Egmond en verloor het procès. Toen hij den 20sten Januarij 1168 de West-Friezen vervolgde en zich bij Schagen te paard op het ijs waagde, zakte hij er door en werd omgebragt door eenige vijanden, die zich in eene hinderlaag verborgen hadden.

Wouter van Egmond, een zoon van den voorgaande en, als 12de heer, opvolger van zijn oom Dodo. Hij droeg den bijnaam van Kwade Wouter, omdat bij de priesters en monniken der abdij op eene heerschzuchtige wijze bejegende. Na den dood van Dirk VII, graaf van Holland, was hij een voorstander van graaf Willem I. Deze werd door zijne tusschenkomst uit Zeeland ontboden, terwijl de graaf van Loon de wijk moest nemen en zijne gemalin Ada op den burgt te Leiden belegerd werd. Toen later de graaf van Loon, door anderen bijgestaan, zich van Holland meester maakte, liet hij het huis van Wouter van Egmond in brand steken. In 1205 ontstond er twist tusschen Wouter en heer Frans, abt van Egmond. Deze laatste trok met eene bende van 300 ruiters naar het kasteel van Wouter, om hem te dooden, doch werd verslagen door den belaagde, die daarna den molen van den abt en den stal van den graaf van Holland aan de vlammen prijs gaf. Nu werd Wouter door den Graaf van Holland gevangen genomen en naar het kasteel te Heemskerk gebragt, — waarna vier broeders uit Egmond hem uit den kerker bevrijdden. Hij verfraaide toen het slot te Egmond en overleed den 13den September 1208.

Willem van Egmond, getuige en medebezegelaar van het leenverbond tusschen graaf Floris V en Philippus van Frankrijk (9 Januarij 1296). Hij vervolgde de moordenaars van eerstgenoemden Vorst, belegerde het slot te Muiden en het slot Kronenburg, en overleed den 26sten Maart 1304.

Arend van Egmond, ridder en heer van IJsselstein. Hij nam deel aan de oorlogen met de West-Friezen, vooral in 1399, leefde in twist met de abten van Egmond, stichtte in 1390 een monnikenklooster te IJsselstein, deed eene vaart graven van Egmond naar Alkmaar, en overleed den 9den April 1409.

Gerrit van Egmond, een broeder van den voorgaande. Hij was ridder en baljuw van Kennemerland. Met Jan van Heenvliet was hij admiraal der Hollandsche vloot, die in 1398 van Enkhuizen naar Stavoren overstak, om hertog Albrecht bij te staan in zijne onderneming tegen de Friezen.

Jan van Egmond, een zoon van den voorlaatste. Hij had den bijnaam van Jan met de Bellen, omdat hij een gordel met zilveren bellen droeg. Hij was een vijand van graaf Willem VI en werd in 1412 beschuldigd, dat hij, op aanhitsing van zijn schoonvader Jan van Arkel, deel had genomen aan een aanslag tegen dien Vorst. Daar Egmond zich wilde verantwoorden, als hij vrijgeleide verkreeg, doch bij de vergunning van dit laatste wegbleef, werd al zijn goed verbeurd verklaard en hij zelf gebannen. Hij begaf zich naar het slot te IJsselstein, doch dit werd door den Graaf opgeëischt en aan dezen afgestaan, waarna heer Jan het land moest ruimen. Na ’s Graven dood (1417) maakte hij zich weder meester van IJsselstein; doch Jacoba van Beijeren nam datzelfde jaar de stad weder in; Egmond kon vrij aftrekken, terwijl de burgers van Utrecht verlof ontvingen, om het slot te slechten.

Hij nam voorts deel aan de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, veroverde Gorinchem, maar moest die stad weldra weder afstaan aan de benden van Jacoba, waarbij hij gevangen genomen werd, schoon hij weldra zijne vrijheid bekwam. Toen Reinald IV, hertog van Gelder, zonder wettigen erfgenaam overleed, werd Arnout, de oudste zoon van Jan van Egmond als zijn opvolger gehuldigd. Jan bestuurde als ruwaard het land tot aan de meerderjarigheid van zijn zoon en onderscheidde zich in den oorlog tegen de Stichtenaars. Hij overleed den 4den Januarij 1451. Zie over Arnout enz. het artikel Gelder.

Willem van Egmond, een broeder van Jan met de Bellen. Hij was heer van IJsselstein, een aanhanger der Kabeljaauwsche partij, en een gunsteling van hertog Jan van Brabant, die hem in 1425 tot schatmeester van Holland benoemde. Philips van Bourgondië verhief hem tot lid van den regéringsraad en schonk hem ook andere eervolle bedieningen. Hij overleed in 1451.

Willem van Egmond, een zoon van den voorlaatste, geboren in 1412 of 1415. Hij was de 21ste heer van Egmond, — voorts heer van IJsselstein, Leerdam, Schoonderwoert, Haastrecht en Baar. Hij bood zijn neef Adolf, hertog van Gelder, bijstand, toen deze zijn vader Arnout gevangen nam, doch zag zich met ondankbaarheid beloond, zoodat hij weigerde, Adolf te erkennen. Toen Gelderland in 1472 aan Karel de Stoute werd verpand, stond hij dezen met krijgsvolk bij, om zijn gezag tegen de Geldersche steden te handhaven, en werd in 1473 stadhouder van Gelderland. Hij bleef aan het huis van Bourgondië getrouw. Maximiliaan van Oostenrijk, die een begeerig oog op Gelderland vestigde, verhief hem tot ridder van het Gulden Vlies, doch Egmond overleed kort daarna op den 19den Januarij 1483, beroemd wegens zijn verstand en wegens zijn krijgsbeleid.

Jan van Egmond, wegens zijn gebrekkigen gang Manke Jan geheeten. Hij was een zoon van den voorgaande en werd geboren in 1438 of 1441. In 1465 tot ridder geslagen, nam hij deel aan den strijd tegen Adolf van Gelder, werd in 1481 slotvoogd te Gorinchem en na den dood van Joost van Lalaing stadhouder van Holland. Reeds in 1477 was hij tot raadsheer van Maria van Bourgondië benoemd, en hij kweet zich zóó uitstekend van zijn pligt, dat Keizer Maximiliaan hem in 1486 tot graaf van Egmond en tot ridder van het Gulden Vlies verhief. Hij kocht voorts de heerlijkheden Purmerende en Hoogwoude, overmeesterde Leiden, Ravenswaai, Wageningen, Dordrecht en Hoorn, bevond zich te Aken, toen Maximiliaan er tot Roomsch koning gekroond werd, belegerde in 1486 Rotterdam en behaalde in 1490 eene belangrijke overwinning op de Hoekschen in het Gat van Brouwershaven, terwijl hij in 1492 de onlusten van het Kaas- en Broodsvolk breidelde. Als 22ste heer van Egmond, ontving hij den adel en de afgevaardigden der Hollandsche steden op zijn prachtig slot. Inmiddels leefde hij in onmin met de bewoners der abdij, zoodat hij zelfs den prior Arnold van Driel deed ombrengen. Hij overleed in Augustus 1516 te Egmond en werd aldaar ter aarde besteld.

Jan, graaf van Egmond, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1499 en verkreeg de heerlijkheden Egmond, Hoogwoude, Aartswoude en Baar. Hij werd kamerheer van keizer Karel V, vergezelde dezen op zijne togten, ontving de orde van het Gulden Vlies, en overleed te Milaan den 19den April 1528. — Zijn oudste zoon Karel werd desgelijks kamerheer des Keizers, doch overleed te Cartagena in 1541. — Zijne dochter Margaretha, in 1549 in den echt verbonden met Nicolaas van Lotharingen, schonk dezen eene dochter, Louize genaamd, welke in 1575 huwde met Hendrik III, koning van Frankrijk.

Lamoraal, graaf van Egmond, tweede zoon van laatstgenoemden graaf Jan. Hij werd geboren in 1522 te Hamaide, een dorp in Henegouwen en verkreeg, behalve de grafelijke waardigheid, die van prins van Gavere, en heer van Purmerende, Hoogwoude, Aartswoude en Beijerland in Holland, en van Fiennes, Sottegem, Dondes, Armentières en Auxy in Vlaanderen. Reeds vroeg genoot hij de gunst van keizer Karel V, zoodat hij in 1541 dien Vorst vergezelde op zijn rampspoedigen togt naar Afrika. Bij Corsica leed hij schipbreuk en keerde over Italië, Bourgondië en Lotharingen naar Nederland terug. In 1544 trad hij in den echt met Sabina van Beijeren, en de voornaamste Duitsche vorsten bevonden zich op zijn bruiloftsfeest. In 1546 werd hij ridder van het Gulden Vlies, in 1549 bragt hij met Philippus II een bezoek aan de meeste Nederlandsche steden, en in 1554 vertrok hij met dezen naar Engeland, om zijne huwelijksverbindtenis met koningin Maria bij te wonen.

Reeds in 1546 was Egmond benoemd tot bevelhebber van het leger, door Karel V tegen de voorstanders der Hervorming bijeengebragt, en in de veldslagen bij St. Quentin (1557) en Grevelingen (1558) verwierf hij onvergankelijke lauweren. Na het sluiten van den vrede met Frankrijk vertrok hij als gijzelaar naar Parijs, om tevens in naam van zijn Vorst eene dochter van Hendrik II in ondertrouw op te nemen. Toen Philippus II uit de Nederlanden naar Spanje toog, benoemde hij Egmond tot stadhouder van Vlaanderen en Artois, tot lid van den Raad van State en tot bevelhebber van het Spaansche krijgsvolk. Bij het verzet der Nederlandsche edelen tegen de Inquisitie vormde hij met Willem I van Oranje en den graaf van Hoorne een driemanschap, hetwelk zich tegen den cardinaal Granvelle aankantte. Door een scherp vertoog zochten zij zijne verwijdering te bewerken bij den Koning, terwijl zij de vergadering van den Raad van State niet meer bijwoonden. Zoo ver ging de haat van Egmond tegen Granvelle, dat hij dezen op allerlei wijzen bespottelijk zocht te maken — zelfs door de livrei zijner bedienden —, en te vergeefs poogde Philippus II hem tot andere gedachten te brengen.

Zijn krachtig verzet tegen den cardinaal kan beschouwd worden als het begin van onzen opstand tegen Spanje. Toen echter Granvelle in 1564 vertrokken was, nam Egmond weder zitting in den Raad van State en betoonde zich een ijverig aanhanger der R. Katholieke Kerk en een trouw dienaar des Konings, — ja, de Raad zond hem naar Spanje, om aan den Koning verslag te geven van den hagchelijken toestand der Nederlanden. In 1565 werd hij te Madrid met de meeste onderscheiding ontvangen en met schoone beloften tevreden gesteld. Na verloop van 3 maanden kwam hij terug en zag met ergernis, hoe men hem misleid had, daar de bevelen, door Philippus uitgevaardigd, geheel anders luidden, dan hij op grond van ’s Konings verzekeringen meende te mogen verwachten. Nu zag hij zich met eindelooze klagten overstelpt, en Oranje verweet hem zijn blind vertrouwen op het Spaansche Hof. Zelf was hij daarover diep verontwaardigd, zoodat hem woorden ontsnapten, die op majesteitsschennis geleken, doch hij nam geene doortastende maatregelen.

Schoon een voorstander der vrijheid, zocht hij de gunst des Konings te behouden en werd niet eens, zooals zijn geheimschrijver Casembroodt, lid van het Verbond der Edelen. Hoewel hij in het huis van Culemborg te Brussel met de Geuzen broederschap gedronken had, voegde hij zich aan de zijde der Landvoogdes en vervolgde de beeldstormers, toen Oranje en Hoorne het land verlieten. Zoo weifelde hij tusschen zijn belang en zijn geweten, en bleef, trots de waarschuwing van den prins van Oranje, de komst van Alva afwachten. Tot veler verbazing was hij bereid om den nieuwen eed van trouw aan Spanje af te leggen en hij beijverde zich, om den krijgshaftigen landvoogd met luister in te halen. De vriendelijke bejegening, die hij aanvankelijk van Alva genoot, was enkel een valstrik, want Egmond werd den 9den September 1567 in het Hof van Culenborg gevangen genomen.

Wij behoeven bij het procès tegen Egmond niet stil te staan. Zijn vonnis was vooraf vastgesteld, en hij beriep zich vruchteloos op zijne voorregten als ridder van het Gulden Vlies, terwijl ook de voorspraak zijner vrienden en zijn brief aan Philippus zonder gevolg bleven. Nadat hij te Gent al de ellenden eener harde gevangenschap had moeten verduren, werd hij in December 1567 van hoogverraad beschuldigd, en den 5den Junij 1568 op het schavot te Brussel onthoofd. Zijne verbeurd verklaarde goederen zijn later aan zijne kinderen terruggegeven. Met hem werd ook de graaf van Hoorne ter dood gebragt, en voor die martelaren der Nederlandsche Vrijheid is voor weinige jaren een monument verrezen op de plek, waar zij sneefden. Groot was in Nederland de verslagenheid over den dood van Egmond, die door zijne dapperheid, zijne ridderlijke manieren en zijne minzaamheid de algemeene achting had verworven. Doch daardoor vermeerderde de haat tegen het schrikbewind van Alva, zoodat het beklagenswaardig lot van zijn slagtoffer de afschudding van het Spaansche juk bevorderde.

Lamoraal van Egmond wordt beschreven als een man van meer dan gewone lengte, zich onderscheidende door een innemend voorkomen, — als ongemeen ingenomen met zich zelven, hoewel dapperheid en goed geluk hem in den oorlog meer dienst bewezen, dan krijgsbeleid en schranderheid, — als zeer eerzuchtig, hoewel hij geene talenten als staatsman bezat. Zijn dood heeft de onafhankelijkheid dezer gewesten meer bevorderd, dan zijn leven zou gedaan hebben, daar hij als een ijverig zoon der Kerk en als een trouw dienaar van Philippus II nimmer zou hebben medegewerkt, om het gezag van Spanje’s Koning in de Nederlanden te vernietigen. Bij zijn dood waren van zijne 12 kinderen nog 11 in leven; zijne weduwe overleed in 1578.

Philips, graaf van Egmond, de oudste der 3 zonen van den voorgaande. Hij werd geboren in 1558 en kwam na de Pacificatie van Gent weder in het bezit der vaderlijke goederen. Nadat hij eerst eenigen tijd in Duitschland vertoefd had, koos hij aanvankelijk de zijde der Staten, werd in 1576 door de Spanjaarden gevangen genomen, doch kort daarna ontslagen, en teekende in 1577 de Unie te Brussel, terwijl hij de aanstelling bevorderde van Matthias, aartshertog van Oostenrijk, die zich als landvoogd tegen de toenemende magt van den prins van Oranje zou verzetten. Niet lang te voren had hij Lier ten behoeve der Staten ingenomen, en in 1579 was hij krijgsbevelhebber te Brussel. Uit geloofsijver of omdat hij aan de zegepraal der Nederlandsche vrijheid wanhoopte, verzoende hij zich met den Koning en knoopte met Parma onderhandelingen aan, om hem Brussel in handen te spelen.

Zijn toeleg werd ontdekt, en de burgers namen hem gevangen en bragten hem op de markt, waar zij hem vroegen: „Of hij vergeten was, dat zijn vader op die plek den marteldood had ondergaan” er bijvoegende: „Graaf de steenen maar op, en gij zult zijn bloed nog vinden.” Intusschen kwam eene overeenkomst tot stand, en Egmond verliet met zijne aanhangers de stad. Met 1400 man begaf hij zich naar Geeraertsbergen, veroverde het en maakte zich vervolgens meester van Ninové. Hier werd hij gevangen genomen, doch in 1585 tegen de la Noue uitgewisseld. Nu zag hij zich benoemd tot stadhouder van Artois en ridder van het Gulden Vlies. In 1590 door den Koning met hulptroepen naar Frankrijk gezonden, sneuvelde hij aldaar den 14den Maart in den slag van Ivry.

Lamoraal, graaf van Egmond, een broeder van den voorgaande. Hij studeerde te Keulen, vertoefde eenigen tijd te Cleef, deed eene reis door Frankrijk, Brabant, en Henegouwen en vestigde zich op zijn kasteel te Egmond. In 1582 was hij gewikkeld in eene zamenzwering tegen het leven van den prins van Oranje, doch bij de ontdekking daarvan wist hij zich vrij te pleiten. Men hield hem op het kasteel te Sluis gevangen, doch op voorspraak van den Prins ontving hij de vergunning, om zich naar Frankrijk te begeven. In 1593 keerde hij in de Nederlanden terug en zocht zich in het bezit te stellen van de goederen van zijn overleden broeder.

Dit wilde aanvankelijk niet gelukken, hoewel men hem minzaam ontving. Intusschen werd hem in 1595 de zuivere opbrengst dier goederen toegekend, onder voorwaarde, dat hij zich naar Frankrijk zou begeven, om tegen de Spanjaarden te strijden. Hij voldeed hieraan eerst 2 jaar later, nadat hij eenige van zijne goederen met goedkeuring der Staten verkocht had, om zijne schulden te betalen. In Frankrijk trad hij in het huwelijk met eene nicht van den hertog de Rohan, maakte er groote verteringen en verscheen daarna weder in Nederland, waar hij in 1617 behoeftig en kinderloos te Brugge overleed.

Karel, graaf van Egmond, een broeder van den voorgaande. Deze was een ijverig aanhanger der Spanjaarden en woonde in 1593 te Brussel, waar hem door tusschenkomst der Jezuïeten de goederen zijns vaders, in Brabant en Vlaanderen gelegen, werden teruggegeven. Hij voerde dientengevolge den titel van prins van Gavere, heer van Fiènnes, Armentières, Hamaide en Beijerland, werd ridder van het Gulden Vlies en stadhouder van Namen, en overleed den 18den Januarij 1620.

Procopius François, graaf van Egmond, een kleinzoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1664 of 1669, was generaal der Spaansche ruiterij en brigadier in Fransche dienst, en wilde zijne aanspraak doen gelden op de heerlijkheden Gelder, Zutphen enz. Hij overleed te Fraga in Aragon den 15den September 1707 en was de laatste wettige afstammeling van den onthoofden Lamoraal.

Frederik van Egmond, graaf van Buren, heer van IJsselstein en Leerdam, de tweede zoon van Willem van Egmond, den 21sten heer. Hij onderscheidde zich in de Friesche, Geldersche en Utrechtsche oorlogen en werd in 1465 met Arnout, hertog van Gelder, door diens zoon Adolf gevangen genomen, waarna zijn kasteel te IJsselstein en deze stad geplunderd en verwoest werden. Uit de gevangenis ontsnapt, nam hij deel aan den Gelderschen oorlog, hield zich aan de zijde van Maximiliaan van Oostenrijk en werd in 1478 bij Nijmegen wederom gevangen genomen en 3 jaar in hechtenis gehouden. In 1481 ondersteunde hij den bisschop David van Bourgondië tegen de burgers van Utrecht en behaalde eene beslissende overwinning op die van Amersfoort. In 1483 voerde hij bevel te Wijk bij Duurstede en in 1484 versterkte hij Utrecht, dat hem ontrukt werd, waarna hij het in 1493 weder veroverde.

Keizer Maximiliaan verhief hem tot graaf van Buren en Leerdam. In 1497 versloeg Egmond de Gelderschen bij Ravenswaai en deed strooptogten in den Tieler- en Bommelerwaard. Voorts hielp hij in 1500 hertog Albrecht bij het belegeren van Franeker, en overleed in datzelfde jaar. Hij droeg den bijnaam van Scheele Gijs.

Floris van Egmond, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1469 en verkreeg den titel van graaf van Buren en Leerdam, — voorts na den dood zijns broeders dien van heer van IJsselstein, St. Maartensdijk, Kortgene, Kranendonk en Jaarsveld. Hij stond in blakende gunst bij keizer Maximiliaan, die hem benoemde tot luitenant-stadhouder van Holland, Zeeland, Gelderland en West-Friesland en tot kapitein-generaal van het krijgsvolk. Hij bewees in den Gelderschen oorlog aan zijn Vorst belangrijke diensten, en werd in 1505 ridder van het Gulden Vlies. In 1502 vertrok hij als kamerheer met Philips van Bourgondië naar Spanje en zag zich in 1504 en later geplaatst aan het hoofd der troepen. In 1506 reisde hij als admiraal der vloot nogmaals met Philips naar Spanje, belegerde in 1508 Utrecht te vergeefs, doch verwoestte de omstreken dier stad, verwierf er grooten buit, behaalde in 1511 bij Jutphaas eene belangrijke overwinning op Karel, hertog van Gelder, geraakte in twist met Utrecht, en begaf zich vervolgens in Engelsche dienst tegen Frankrijk.

Toen Karel van Oostenrijk in 1515 het gezag over Friesland had aanvaard, zond hij Egmond als stadhouder derwaarts. Deze ontving er de hulde der ingezetenen en bezwoer, dat hij de vrijheden en regten der Friezen zou handhaven. Niettemin had hij veel moeite, om de Friezen aan zijne heerschappij te onderwerpen, daar Groote Pier hem het leven zeer lastig maakte. Hij deed in 1517 afstand van zijne betrekking als stadhouder en werd benoemd tot hofmeester en gouverneur van Karel’s broeder Ferdinand. Desniettegenstaande vinden wij hem steeds op het oorlogstooneel, daar hij in datzelfde jaar de Gelderschen uit Holland verjoeg.

In 1522 stond hij aan het hoofd van het Keizerlijk leger in Champagne en Picardië, en in 1528 voerde hij het opperbevel over de troepen, door de Staten van Holland, de Brabanders en den Keizer bijeengebragt, om de invallen van Maarten van Rossem te keeren. Hij veroverde Hattem, Elburg en Harderwijk, doch belegerde Tiel te vergeefs. Bij de krooning van Karel de Vijfde stond hij aan het hoofd der ruiters, doch hij overleed kort na de belegering van Térouane, op den 20sten October 1539. Zijn bijnaam was Floorken Dunbier.

Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren, een zoon van den voorgaande. Zijn geboortejaar is onbekend, doch men vermeldt, dat hij in 1536 aan de stad Grave een zilveren keteltje schonk, dat hij in Afrika veroverd had. Hij genoot de gunst van Karel V, die hem tot ridder sloeg van het Gulden Vlies, en hij diende dezen vorst in 1546 in den oorlog tegen het Smalkaldisch Verbond; hij toog aan het hoofd van 30.000 man voetvolk en 7000 ruiters naar Duitschland en veroverde Darmstadt en Frankfort. In 1540 werd hij kapitein-generaal van al de Nederlanden, alsmede stadhouder van Friesland, Overijssel, Groningen en de Ommelanden. Hij maakte zich door zijn bestuur zeer bemind bij de Friezen. Toen de beroemde Vesalius hem zijn naderend einde had aangekondigd, kleedde hij zich in volle wapenrusting en verwachtte alzoo in zijne hofzaal, omringd door vrienden en wapenbroeders, moedig den dood, die hem op den 23sten December 1548 wegnam. Hij bezat een grooten rijkdom en was gehuwd met Françoise de Lannoy. Hunne dochter Anna bragt door hare echtverbindtenis met prins Willem I het graafschap Buren aan het geslacht van Oranje.

Otto van Egmond, heer van Keenenburg, Maasland en Schiplui, een afstammeling van zekeren Jan van Egmond, den stichter van het slot Meerestein. Hij werd uit een zijtak van het aanzienlijk geslacht van Egmond in 1522 geboren en in 1555 door Philippus II te Brussel tot ridder geslagen. Sedert 1547 was hij raadsheer des Konings in den leenhove van Holland, heemraad van Delfland en registermeester van Holland. Hij werd door zijn Koning met gunstbewijzen overladen, doch omhelsde de partij der vrijheidsvrienden, onderteekende het Verbond der Edelen, leverde na den ongunstigen uitslag van het verzoekschrift een nader vertoog der Staten in te Brussel en onderhield briefwisseling met den prins van Oranje. Hij teekende de Unie tusschen Holland en Zeeland, werd door de Staten naar den Prins te Middelburg gezonden, hielp onderscheidene maatregelen beramen, om het algemeene welzijn te bevorderen, en overleed in 1585. — Zijn zoon Jacob, eerst bevelhebber te Dixmuiden, vervolgens gezant in Engeland, in 1592 bij Koevorden gewond en in 1600 bij Nieuwpoort tegenwoordig, overleed in 1618 op 70-jarigen ouderdom als de laatste mannelijke telg van dezen tak.

Frederik van Egmond van Meerestein, geboren in 1543. Hij werd in 1567 door Alva gedagvaard en in 1568 gebannen met verbeurdverklaring zijner goederen. Hij bewoonde het kasteel Meerestein te Beverwijk, onderteekende het Verbond der Edelen, en overleed in 1615.

Albrecht van Egmond van Meerestein, een broeder van den voorgaande. Hij was desgelijks een onderteekenaar van het Verbond der Edelen, vertoefde met Brederode te Amsterdam, nam in 1567 de vlugt en werd door Alva gebannen. Voorts behoorde hij tot de voornaamste bevelhebbers van de vloot der Watergeuzen, met welke hij den Briel veroverde, onderhield briefwisseling met den prins van Oranje, en begaf zich met Lumey op weg, om Haarlem te ontzetten. Hier werd hij gevangen genomen, doch bevond zich weldra weder in vrijheid, waarna hij in 1573 zich benoemd zag tot krijgscommissaris. In het volgende jaar verdedigde hij met goed gevolg Gouda tegen den aanslag van Noircarmes. Voorts vindt men zijn naam vermeld bij de gevangenneming van Petrus Dathenus te Vianen, en hij overleed in 1596.

Dirk van Egmond van der Nijenburg, een afstammeling van Willem, den 21sten heer, uit zijn geheim huwelijk met Margaretha van Hoogwoude. Hij werd geboren te Egmond den 17den December 1537, was aanvankelijk een aanhanger des Konings, doch koos later openlijk de zijde van den prins van Oranje. Deze en de Staten droegen gewigtige zendingen aan hem op; ook werd hij in 1573 lid van het Provinciaal Hof, in 1582 lid van den Hoogen Raad en in 1592 voorzitter van dit collégie. Hij overleed den 7den Januarij 1596. Als licenciaat in de regten en als man van veel studie hield hij na de stichting der hoogeschool te Leiden aldaar voorlezingen over regtsgeleerde onderwerpen.

Thomas van Egmond van der Nijenburg, geboren den 7den Maart 1599. Hij was meermalen burgemeester van Alkmaar, — voorts bekleedde hij de betrekkingen van Raad van State, gecommitteerde raad van Noord-Holland en afgevaardigde naar de Staten-Generaal.

Johannes Aegidius van Egmond van der Nijenburg, heer van Egmond en Rijnegom. Hij deed groote buitenlandsche reizen en vestigde zich te Leiden, waar men hem tot raad, vroedschap en schepen benoemde. In 1739 werd hij op voordragt der Staten van Holland als gezant naar Napels gezonden, om over een verdrag te onderhandelen. Hij overleed den 11den October 1747. Zijne aanteekeningen op de vermelde reizen zijn met die van den hoogleeraar Johannes Heyman uitgegeven onder den titel „Reizen door een gedeelte van Europa, Klein-Azië, verscheidene eilanden van den Archipel, Syrië, Palaestina of het H. Land, Egypte, den berg Sinaï enz. (1757, 1758, 2 dln).” Dit werk werd kort daarna ook in het Engelsch vertaald.

Onder den naam Egmond, schoon, voor zoover ons bekend is, niet tot het edel geslacht behoorende, vermelden wij nog:

Nicolaas van Egmond, geboren te Egmond en door keizer Karel V in 1422 benoemd tot inquisiteur in de Nederlanden. Hij legde in die betrekking zulk eene verregaande wreedheid aan den dag, dat de Keizer hem weldra van zijn ambt ontsloeg. Ook twistte hij met Erasmus over godsdienstige aangelegenheden.

< >