Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dessalines

betekenis & definitie

Dessalines (Johan Jacob) of Johan Jacob I, keizer van Haïti, was een Neger, die op de Afrikaansche Goudkust omstreeks het jaar 1760 geboren werd. Op jeugdigen leeftijd naar St. Domingo gevoerd, werd hij er het eigendom van een vrijen Neger, wiens naam hij gebruikelijkerwijze aannam.

Toegerust met schranderheid, moed en volharding, maar verstoken van alle verstandelijke vorming, onderscheidde hij zich bij den aanvang van den bloedigen onafhankelijkheidsoorlog als adjudant van den Neger-generaal Jean François door dapperheid, doch tevens door wreedheid. Toen Toussaint l’Ouverture zich aan de zijde der Franschen schaarde, volgde Dessalines en werd door François tot divisie-generaal benoemd. In die betrekking streed hij voorspoedig tegen Rigaud, den chef der Mulatten, en verwierf hierdoor het volkomen vertrouwen van Toussaint, die hem altijd tot het volvoeren van gestrenge maatregelen gebruikte.

Dessalines volbragt zijne taak steeds met onverbiddelijke wreedheid. Alle Kleurlingen, die in zijne handen vielen, werden gedood, — somtijds bij honderden in het water gesmoord of gefusilleerd. Meer dan 10000 Mulatten waren als slagtoffere zijner woede gevallen, toen de Eerste Consul na den Vrede van Amiens den generaal Le Clerc derwaarts zond, om het eiland te heroveren. Toussaint belastte Dessalines met het opperbevel in het westelijk gedeelte van het eiland, en deze voerde tegen de Franschen een kleinen oorlog, waarvan men in de geschiedenis te vergeefs de weerga zoekt.

SaintMarc verdedigde hij tegen generaal Boudet nu eens door een stouten uitval, dan weder door eene vlugt, waarbij hij niets dan bloed en verwoesting achterliet. Toen de Franschen op het punt stonden, om zich van de stad meester te maken, stak Dessalines haar in brand, en toen Boudet er binnentrok, vond hij niets dan rookende bouwvallen en verminkte lijken. De Fransche namen trouwens bloedige wraak en maakten weldra zoo groote vorderingen, dat Dessalines geneigd werd om te onderhandelen en ook Toussaint bewoog, om den Vrede van 1802 te sluiten.

Dessalines bleef nu generaal in Fransche dienst, verkreeg een commandement in het zuiden van het eiland, verzamelde onmetelijke schatten en gaf zich over aan de grootste losbandigheid. Toen Belair, een neef van Toussaint, na de verwijdering van dezen, den opstand tegen de Franschen hervatte, rukte Dessalines tegen hem op, noodigde hem uit tot een mondgesprek, deed hem verraderlijk gevangen nemen en zond hem in ketenen naar de stad Cap Français, terwijl hij de 300 medgezellen van Belair liet ombrengen.

Intusschen was Leclerc vervangen door Rochambeau, die de grootste, geweldenarijen pleegde. Hij noodigde onder anderen den geachten Negergeneraal Maurepas ten zijnent en deed hem met zijn geheele gezin op de ellendigste wijze vermoorden. Om wraak te nemen over dat gruwelstuk, vereenigde zich Dessalines met Christoffel, verzamelde zijne zwarte benden, nam na een versnelden marsch een corps Franschen gevangen, en deed deze aan 500 galgen ophangen. Daarna belegerde hij de Franschen in Cap Français, en bragt het met hulp van een Engelsch eskader zoover, dat Rochambeau den 19den November 1803 de stad overgeven en met zijne troepen het eiland verlaten moest.

Nu proclameerde hij, aan het hoofd van het leger, de veiligheid van het leven en den eigendom der ingezetenen, alsmede de onafhankelijkheid van het eiland, hetwelk den voormaligen naam Haïti hernam. Eene door alle officieren geteekende verklaring benoemde hem in Januarij 1804 voor levenslang tot gouverneur-generaal der republiek en kende hem de bevoegdheid toe, om wetten voor te schrijven, oorlog te verklaren en vrede te sluiten, en zijn opvolger aan te wijzen. Hierop legde hij den grootsten ijver aan den dag, om de belangen van den onafhankelijken Staat te bevorderen; zelfs riep hij de rijke grondbezitters terug, die bij den aanvang van den opstand naar Amerika waren uitgeweken en beloofde hun volkomene veiligheid, —ja, hij veroorloofde den invoer van nieuwe slaven.

Naauwelijks echter was daaraan gehoor gegeven, toen hij in eene geweldige proclamatie het volk en het leger opriep, om alle Franschen, die zich op het eiland bevonden, uit te roepen; daar het volk zich niet gezind betoonde om daaraan te voldoen, overviel hij met zijne soldaten de dorpen en vlekken en vermoordde er alle Franschen zonder onderscheid van leeftijd of sekse, terwijl hij alleen de priesters en geneesheeren spaarde. Daarna trok hij in April 1804 naar het Spaansche gedeelte van het eiland, om de stad St. Domingo te veroveren. Hij verwachtte echter te vergeefs een opstand der slaven, en daar er voorts Fransche schepen met militairen op de kust verschenen, zag hij zich genoodzaakt het beleg op te breken. Vervolgens veranderde hij de Republiek in eene Monarchie, en liet zich den lsten December 1804 op het Veld van Mars te Port-au-Prince plegtig kroonen als Keizer van Haïti.

Het valt niet te ontkennen, dat hij uitstekende maatregelen genomen heeft tot opbeuring van den landbouw en tot verbetering van het onderwijs, doch zijn despotismus en zijne teugellooze hartstogten hadden tevens een hoogst verderfelijken invloed. Hij was ijdel, verkwistend en aan zingenot verslaafd; behalve zijne echtgenoote, eene zeer verstandige Negerin, had hij 20 bijwijven, die van staatswege hooge bezoldigingen genoten. Nog vreeselijker was zijne wreedheid. Aanvankelijk leschte hij zijn bloeddorst aan de Blanken, later ook aan zijne ongelukkige stamgenooten. Bij den geringsten argwaan deed hij hooggeplaatste ambtenaren en officieren ter dood brengen. Om zulk eenafschuwelijk monster onschadelijk te maken, ontstond er eene zamenzwering van hoofdofficieren, die hem den 17den October 1806 overvielen en met sabelhouwen ombragten.

< >