Dampier (William), een Engelsch zeeman der 17de eeuw, werd geboren omstreeks het jaar 1652 te East-Coker in Somersetshire, deed op 14-jarigen leeftijd eene reis als kajuitsjongen naar New-Foundland, diende in 1673 als soldaat in Indië, ontving er eene wonde en werd na zijne genezing belast met het opzigt op eene plantage op Jamaïca. Later verwierf hij aan boord van een kustvaarder eene uitgebreide kennis der nabijgelegene gewesten, bevoer in 1675 en later met kapitein Wren de Campêchebaai enz., was daarna weder werkzaam op Jamaïca, en keerde in 1678 naar Engeland terug. Op een nieuwen togt naar Jamaica viel hij in handen der Flibustiërs (zeeroovers), plunderde met hen eenige plaatsen op de Spaansche kust en de koloniën in Peru, landde met 40 man op de westkust van Amerika, voegde zich in de Golf van Mexico bij een anderen troep vrijbuiters en volbragt de avontuurlijkste togten.
In Augustus 1683 zeilde hij met kapitein Cook naar de kust van Guinéa, rondom de zuidpunt van Amerika naar het eiland Juan Fernandez, voorts naar de Gallopagos-eilanden, en zette de expeditie voort na den noodlottigen dood van den gezagvoerder. Hij veroverde bij Guyaquil eenige schepen met slaven, alsmede eenige steden in de baai van Panama, waarna zijne schepen een verschillenden koers hielden. Dampier zeilde met kapitein Swen langs de kust van Mexico en vervolgens, na een rampspoedig gevecht met de Spanjaarden, naar Oost-Indië. Na een vreeselijken hongersnood, die tot muiterij onder het scheepsvolk aanleiding gaf, bereikte hij Mindanao — waar kapitein Swen, dien men wegens zijne ruwheid haatte, achter bleef — en vervolgens Manila. Door tegenwind op de kust van China her- en derwaarts gestuwd, ontdekte hij onderscheidene eilanden, en stevende naar Nieuw-Holland. Bij de Nicobaren deed' hij zich met 7 makkers aan land zetten en bereikte in eene open boot, na het doorworstelen van veel moeite en gevaar, Benkoelen op Sumatra. Hier trad hij als kanonnier in Nederlandsche dienst, deserteerde en zwierf op goed geluk in Oost-Indië rond, totdat hij den 25sten Januarij 1691 gelegenheid vond, om zich naar Engeland in te schepen.
De beschrijving van zijne togten, onder den titel „New voyage round the world (1697—1707, 3 dln)” uitgegeven, bragt hem in betrekking met graaf Oxford, eersten lord der admiraliteit. Deze belastte hem met eene ontdekkingsreis naar Nieuw-Holland, en Dampier verliet met het schip „Roebuck” in het begin van 1699 zijn vaderland, bereikte langs Brazilië Eendragtsland op de westkust van Australië, ontdekte de Zeehondenbaai, zeilde naar Timor, voorts naar de westkust van Nieuw-Guinéa, voer om Kaap Nabo heen, stevende langs de noordkust tot aan het eiland Schouten, begaf zich daarna oostwaarts, ontdekte onderscheidene eilanden en bereikte de zuidoostpunt van Nieuw-Ierland, waaraan hij den naam gaf van St.George’s-kaap. De naar hem genoemde Dampier-straat overtuigde hem, dat het oostwaarts gelegen land, door hem Nieuw-Brittanje genoemd, van de kust van Nieuw-Guinéa gescheiden is. Wederom bereikte hij Kaap Nabo, stevende naar Ceram en vervolgens naar Europa, leed schipbreuk bij het eiland Ascension, doch bereikte aan boord van een voorbijzeilenden Oost-Indiëvaarder zijn vaderland.
In 1703 maakte hij zich gereed tot een nieuwen togt, voerde in 1705 bevel over een schip in de Zuidzee, kwam terug in 1706, en vergezelde van 1708 tot 1711 Woodes Roger als loods op eene reis om de wereld. Hij bereikte in 1709 het eiland Juan Fernandez, waar zijne komst Alexander Selkirk na een 4-jarig vertoef gelegenheid schonk, om naar het vaderland terug te koeren, — waaruit Daniël de Foe aanleiding ontleende tot het schrijven van zijn „Robinson Crusoe”. Zijn sterfjaar is onbekend, doch behalve door zijne geschriften is zijn naam bewaard gebleven in onderscheidene naar hem genoemde punten van Australië (Dampier-archipel, Dampier-eiland, Dampier-straat enz.) en in het plantengeslacht Dampiera, hetwelk tot de familie der Campanulaceën behoort en een aantal heesters uit Nieuw-Holland bevat.