Damp is de naam van één der 3 vormen, waarin de stoffen voorkomen. Door de opneming van eene naauwkeurig bepaalde hoeveelheid warmte veranderen dropvormige vloeistoffen in damp, zoodat zij zich in een gasvormigen toestand vertoonen. Dit geschiedt aan de oppervlakte van het water bij elken warmtegraad, — zelfs wanneer het beneden het vriespunt tot ijs verstijfd is. De damp, die zich uit eene vloeistof ontwikkelt, erlangt, wanneer het vat, waarin deze zich bevindt, verwarmd wordt, eene zekere spanning, die met de temperatuur, doch sneller dan deze toeneemt.
Eene vermeerderde ruimte doet bij dezelfde temperatuur de spanning niet verminderen, daar zich aanstonds uit de vloeistof nieuwe dampen ontwikkelen, om het geleden verlies aan te vullen. Evenmin wordt zij vermeerderd door eene beperking der ruimte, daar zich in dit geval een gedeelte van den damp tot water verdigt. Is er tevens lucht in het vat, zoo komt de spanning van deze er bij. De hoogste spanning, welke de damp eener vloeistof bij een bepaalden warmtegraad bereiken kan, noemt men het maximum van spanning voor dien warmtegraad. Die maxima zijn voor dampen van verschillende vloeistoffen zeer verschillend. Men bepaalt ze naar de hoogte der kwikkolom, die er door in evenwigt gehouden wordt. Zoo bedraagt, bij voorbeeld, de spanning van waterdamp bij — 20° C. ongeveer 0,9 Ned. streep, — bij 0° ongeveer 4,5 Ned. streep, — bij 50° ruim een Ned. palm, — en bij 100° juist 760 Ned. streep of zooveel als de drukking eener atmosfeer. Bij toenemende warmte klimt de spanning bij 120° C. tot 2 atmosphéren (520 Ned. streep), — bij 152° C. tot 5 atmosphéren, — bij 180° C. tot 10 atmosphéren, en bij 213° C. tot 20 atmosphéren.
Vloeibaar koolzuur ontwikkelt damp, die bij — 79,4° C. eene spanning van 1,4 atmospheer, — en bij 0° eene van 38,5 atmosphéren bezit. Watervrije alkohol levert damp van veel grootere spanning dan water, bij voorbeeld bij 150° C. eene van 9,6 atmosphéren. Wanneer de damp in verband staat met de vloeistof, waaruit hij voortkwam, dan ontstaat er bij toenemende temperatuur gestadig nieuwe damp met eene daaraan geëvenredigde spanning. Is de ledige ruimte boven de vloeistof voldoende groot en het besloten vat sterk genoeg, zoo kan men door vermeerdering der warmte al die vloeistof in damp omzetten. Verhoogt men ook dan nog de temperatuur, zoo kan er wel is waar geen nieuwe damp ontstaan, maar de spanning van den aanwezigen damp neemt dan toe volgens de wet der gassen, dus in geringere mate dan te voren.
De damp, afgescheiden van de vloeistof, waaraan hij den oorsprong ontleende, is in het algemeen onderworpen aan dezelfde wetten als de gassen. Bij eene plotselijke uitzetting der ruimte, waarin zich de damp bevindt, vermindert zijne spanning volgens de wet van Boyle (zie onder dit woord). Wordt daarentegen de ruimte kleiner, dan neemt volgens dezelfde wet de spanning toe, totdat haar maximum bij de gegevene temperatuur bereikt is. Bij eene verdere beperking der ruimte verandert een gedeelte van den damp in eene vloeistof.
De hoeveelheid warmte, welke vereischt wordt om vloeistof in damp te veranderen — latende warmte van den damp genaamd — is voor verschillende vloeistoffen verschillend. Men meende te voren, dat de warmtehoeveelheid, noodig om een pond water van 0° in damp te veranderen, bij eene verdamping in verschillende temperaturen dezelfde was, en wel 640-maal zoo groot als die, waarmede men eene dergelijke watermassa van 0° C. tot 1° C. vernamen kon. Regnault heeft echter aangewezen, dat een pond water van 0°C., wanneer het bij 0°C. verdampt, slechts 606-maal, en wanneer het bij 100° C. verdampt 637-maal de warmtehoeveelheid vereischt, die men behoeft, om water van 0°C. tot 1°C te verhitten. Alkohol, aether en terpentijn kunnen ter verdamping met eene veel kleinere hoeveelheid warmte volstaan.
De digtheid of het soortelijk gewigt der dampen is zeer verschillend. Stelt men die der dampskringslucht = 1, zoo is die van waterdamp ongeveer = 0,62, en die van alkohol = 1,6. Water levert bij 100° C. nagenoeg 1700-maal zijn volume aan waterdamp onder de drukking van één atmospheer.
Het bedrag van den waterdamp (zie onder dezen naam) in den dampkring wordt door den psychrometer (zie onder dit woord) aangewezen. Daar hij tegelijk met de lucht op den barometer drukt, moeten de waarnemingen van dat instrument voor de drukking van den waterdamp worden gecorrigeerd. Zie voorts onder Stoom.