Benvenuto Cellini, een beroemd goudsmid en beeldhouwer, werd geboren te Florence in 1500. Zijn vader, een hartstogtelijk liefhebber der muziek, wenschte, dat ook zijn zoon zich aan de beoefening van deze zou wijden, doch Benvenuto schepte daarin geen behagen en werd op 15-jarigen ouderdom een leerling van den goudsmid Andrea Sandro. Hij maakte groote vorderingen en bestudeerde met ijver de werken van Michele Angelo.
Daarna bezocht hij te Rome de werkplaats van Firenzuolo di Lombardia, keerde gedurende korten tijd naar Florence terug en begaf zich vervolgens weder naar Rome, waar hij gelegenheid vond, om voor den bisschop van Salamanca te arbeiden. Eene lelie van diamanten, in goud gezet, is zijn fraaiste kunstwerk uit dien tijd.
Clemens VII nam hem in dienst wegens zijne groote talenten als goudsmid en als beoefenaar der muziek. In die dagen oefende Cellini zich in het snijden van stalen stempels en in het emailléren. In 1527 werd hij door den oorlog in zijn kunstenaars-arbeid gestoord, en men zegt, dat de hertog van Bourbon, die de stad liet plunderen, door een geweerkogel, en de prins van Oranje door eene kanonskogel van Cellini gesneuveld is. Na de capitulatie vertoefde hij eenigen tijd te Florence en te Mantua, en trok toen weder naar Rome, waar hij tot stempelsnijder bij de Pauselijke munt werd benoemd. Ten onregte van moord beticht, nam hij de wijk naar Napels, doch weldra moest hij van hier vlugten wegens een werkelijk door hem gepleegden manslag. Nu werd hij muntmeester van hertog Alexander te Florence en vervaardigde er een aantal voortreffelijke munten en medailles, totdat een aflaatbrief van den Paus hem weder naar Rome voerde.
In 1537 begaf hij zich naar het hof van Frans I in Frankrijk, doch keerde wegens ongesteldheid naar Rome terug, waar hij wegens verduistering van juweelen der Pauselijke kroon tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, doch op voorspraak van den kardinaal van Ferrara in vrijheid gesteld werd. Dezelfde kardinaal spoorde hem aan tot het modelléren van het beroemde zoutvat, hetwelk hij later voor koning Frans I in goud vervaardigde, en dat zich nu in de verzameling van het Belvedère te Weenen bevindt. Aan het Fransche hof vervaardigde hij voorts een zilveren standbeeld van Zeus (Jupiter), alsmede een meer dan levensgroot borstbeeld van Julius Caesar, een vrouwenhoofd van dezelfde grootte, en het model voor een relièf in het portaal van het kasteel Fontainebleau. Hoewel hij de toegenegenheid van Frans I verwierf, zoodat deze hem het kasteel „le petit Nesle” ten geschenke gaf, werd hij toch door de listen zijner tegenpartij uit Parijs verdreven (1545).
Te Florence zag hij zich door hertog Cosmo welwillend bejegend, en hij vervaardigde voor dezen in 1550 het standbeeld van Perseus met het hoofd van Medusa, thans nog aanwezig in de Loggia te Florence. Voorts hieuw hij er in marmer eene groep met Apollo en Hyacinthus, alsmede een standbeeld van Narcissus. Gedurende den oorlog tegen Siéna was hij als vestingbouwkundige bezig, om de verdedigingswerken van Florence te verbeteren. Hoewel bij herhaling uitgenoodigd, keerde hij niet naar Frankrijk terug, en zelfs Catharina dei Medici verzocht hem te vergeefs, het monument op het graf van haren gemaal Hendrik II te voltooijen. Gedurende de laatste 8 jaren van zijn leven, waarover hij in zijne autobiographie het stilzwijgen bewaart, leefde hij in vrede met de wereld en begaf zich zelfs in den geestelijken stand, dien hij echter wederom verliet, om op 60-jarigen leeftijd in het huwelijk te treden. Hij overleed te Florence den 13den Februarij 1571.
Van zijne kunstgewrochten in zilver en goud is wegens de kostbaarheid der stof slechts weinig tot ons gekomen. Te Weenen bevindt zich van hem, behalve het vermelde zoutvat, een zilveren lavoir en een ivoren crucifix. In het Britsch Muséum heeft men van zijne hand een grooten nautilus, gedragen door Neptunus enz. in zilver. In het Muséum te Turijn bewaart men een keurig bewerkt bronzen schild, met goud ingelegd, dat desgelijks aan Cellini wordt toegeschreven, en op 5 zilveren medaillons aanschouwt men er de geschiedenis van Jugurtha. In het Escuriaal in Spanje ziet men van hem een levensgroot, uitstekend bewerkt crucifix in marmer. Te Florence heeft men een door hem gerestaureerd beeld van Apollo, een bronzen borstbeeld van Cosmo I en eenige gedenkpenningen.
Deze kunstenaar heeft zelf de lotgevallen van zijn leven nagelaten in een handschrift, hetwelk in 1728 door Corchi te Napels is uitgegeven. Dat werk onderscheidt zich door een levendigen en natuurlijken stijl en is in de meeste talen van Europa overgebragt. Eene nieuwe uitgave der „Opere” van Cellini is in 1845 te Florence in het licht verschenen.