Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Caucasië

betekenis & definitie

Caucasië, door de Russen Kafkaski Krai genoemd, is een gewest, hetwelk tot Aziatisch Rusland behoort en zich uitstrekt van de Caspische tot aan de Zwarte Zee en van de rivieren de Jeja, de Jegorlik, de Manytsj en de Koema (ten noorden) tot aan het gebied der bronnen van de Koer (ten zuiden). Het heeft eene oppervlakte van ruim 8000 geogr. mijlen, waarvan omstreeks ¾ ingelijfd in het Russische rijk, terwijl het overig vierdedeel door onafhankelijke bergvolken wordt bewoond. Dit gewest ontleent zijn naam aan den Caucasus, eene bergketen, die er noord- westwaarts over de geheele lengte des lands voortschrijdt. In het noordelijk gedeelte heeft men laag land, namelijk eene golvende vlakte, die zich in het oosten slechts weinig verheft boven den spiegel der Caspischo Zee, vervolgens met zijn van zout doortrokken bodem een paar honderd Ned. el rijst, en zich verder tot een golvend plateau ter hoogte van 5- of 700 Ned. el als waterscheiding tusschen de Zwarte en de Caspische Zeeën verheft, om eindelijk naar de zijde der Manytsj en der Zee van Azof weder te dalen.

Aan de westelijke grens van den Caucasus, bij den mond der Koeban , is een slibgrond ontstaan, die er een aantal eilanden, schiereilanden, moerassen, landtongen en baaijen vormt, te zamen onder den naam van het schiereiland Taman bekend en tegenover het schiereiland van Kertsj gelegen. Men heeft er een groot aantal slijkvulkanen, sommige ter hoogte van 30 tot 80 Ned. el. Aan den oostelijken voet van den Caueasus strekt het schiereiland Apsjeron met zijne naphtha-bronnen zich uit in de Caspische Zee. Ten zuiden van den Caucasus vindt men eene bergstreek, een terras vormend van het Arménisch gebergte en door breede rivierdalen met eene oostelijke rigting van den Caucasus gescheiden, namelijk door de dalen van de Rion en de Koer. Aan de zuidelijke grenzen dezer dalen vindt men het Adsjarisch gebergte of den Kleinen Caucasus. Verder oostwaarts volgen de hoogvlakte en de Caucasus eene zuidoostelijke rigting en men ontwaart tusschen die beiden eene breede vlakte, die, doorkronkeld van de Koer en de Aras, zich uitstrekt tot aan de Caspische Zee.

Dit gewest bevat een grooten rijkdom van rivieren. Op den Caucasus ontspringen tusschen den Elbroes en den Kasbek twee hoofdrivieren, de Koeban, die langs de noordelijke helling westwaarts naar de Zwarte, en de Terek, die daarlangs oostwaarts naar de Caspische Zee stroomt, waarin ook de Koemazich uitstort. Aan de noordelijke grenzen vloeit de Manytsj naar de Don. In het zuiden, desgelijks tusschen den Elbroes en den Kasbek, ontspringt de Rion, die zich voortspoedt naarde Zwarte Zee, en verder oostwaarts stroomen de wateren naar de Koer, die van het Arménische hoogland afdaalt, naar de Caspische Zee snelt en gedurende haren benedenloop de Aras — de grensrivier naar de Perzische zijde — opneemt. Den snelsten stroom bezit de Samoera, die door een der lengtedalen van den Caucasus vloeit en zich met een aantal armen in de Caspische Zee uitstort.

Ook zijn er in de noordelijke vlakte, van de Manytsj doorkronkeld, vele meren, van welke het Manytsj-meer het voornaamste is, en op de zuidelijke hoogvlakte vindt men het Sewanga- of Goktsjai-meer. Klimaat en bevolking zijn er zeer verschillend. De natuur heeft het gewest in 3 deelen verdeeld, namelijk de bergstreek of den Caucasus (zie onder dit woord), het land ten noorden van den Caucasus of Cis-Caucasië en het land ten zuiden daarvan of Trans-Caucasië. De twee laatste vormen het Russische Stadhouderschap Caucasië.

Cis-Caucasië is door de Jeja en door den middelloop der Jegorlik van het land der Donsche Kozakken, door de Manytsj van het gouvernement Astrakan en in het zuiden door de Koeban, de Malka en de Terek van den Caucasus gescheiden en beslaat eene oppervlakte van 4559 geogr. mijlen, van welke de helft steppen, de kleinste helft bebouwde grond en het overige moerassen, rivieren en wouden bevat. Op de steppen, den bodem eener voormalige zee, bloeit de veeteelt en op den bouwgrond de land- en wijnbouw, alsmede de zijdeteelt. Moerassen vindt men er vooral langs de Koeban, op het schiereiland Taman en langs de Zee van Azof. Langs de Koeban, de Malka en de Terek tot aan de Caspische Zee verheft zich de Caucasische lijn, eene reeks van vestingen en versterkte dorpen. De bevolking telt er ruim 1½ millioen zielen, meerendeels Russen en Kozakken, voorts Armeniërs, Groesiërs, en Kasansche Tartaren, die een aanmerkelijken handel drijven. Elke stad heeft haren bazar en elke groote stad hare jaarmarkt, waar ook de bergbewoners verschijnen. De lieden, die zich in de steppen met de veeteelt bezig houden, zijn vooral Nogaiërs, Troechmenen en Kalmukken, en men heeft er ook Abassen en Duitsche Zigeuners. Dit gedeelte van het stadhouderschap is verdeeld in het eigenlijke gouvernement Cis-Caucasië of Stauropol met de hoofdstad van dien naam, het Koeban-gewest aan de beide zijden van die rivier, en het Terek-gewest.

Trans-Caucasië grenst ten noorden aan de zuidelijke helling van den Caucasus, ten zuiden aan het Arménisch Hoogland en den Ararat, en naar de zijde van Perzië aan de Aras, en telt op bijna 3879½ mijl bijna 3 millioen zielen. Het bestaat uit het stroomgebied van de Rion, de Koer, de Aras en het Sewanga-meer en bezit in zijn bodem eene groote verscheidenheid van bergen en dalen, hoog- en laagland. De gesteldheid van den grond en zijne vruchtbaarheid is alzoo zeer verschillend: op vele plaatsen is hij van zout doortrokken, ook zijn er zoute meren,, en de bergen tusschen Sjamacha en kaap Apsjeron zijn merkwaardig wegens hun zout, hunne naphthabronnen, hunne slijkvulkanen en hunne uitbarstingen van brandende gassen. De grond van deze zoute, dorre streken is leemachtig. Mild-besproeid is daarentegen de noordelijke helft der Arménische hoogvlakte, terwijl men het dorste gedeelte aantreft in het dal van de Aras, in de omstreken van Eriwan en Nachetsjewan, — men vindt er zelfs aan de berghellingen geen boomgewas. Het klimaat is er in de laagste gedeelten, vooral wegens de snelle wisseling van temperatuur, zeer gevaarlijk. De uitloopers van den Elbroes en Kasbek bevatten zilverhoudend lood en men heeft er hier en daar ook steenkolen ontdekt. Aldaar is het vaderland van den wijnstok; hij groeit er in vele soorten tot eene bodemhoogte van 1000 Hed. el, doch al de wijn wordt or binnen de grenzen verbruikt.

Men heeft er voorts moerbeziënboomen, en in sommige streken bloeit de zijdeteelt. In 1858 werden bijna 10000 tolcentenaars ruwe zijde naar Moskou gevoerd. Ook is de grond er zeer geschikt voor rijst en katoen, en men verbouwt er saffraan, meekrap enz., terwijl de veestapel er zeer groot en zeer goed is. De inwoners zijn meerendeels Georgiërs, voorts Arméniërs, Tartaren, Koerden, Russen, Duitsche kolonisten, Israëlieten en Zigeuners. Trans-Caucasië bestaat uit de volgende vier gouvernementen: Tiflis met de hoofdstad van dien naam, Bakoe, Eriwan en Koetais, benevens het gewest Daghestan met Derbent. Hot geheele stadhouderschap Caucasië beslaat 7939 geogr. mijlen en telt ruim 4 millioen inwoners.

Trans-Caucasië heeft geenszins van ouds als een afgesloten geheel bestaan, maar is eigenlijk eerst in de 19de eeuw uit een aantal deelen zamengesteld, welke onder verschillende voorwaarden zijn ingelijfd in het Russische rijk. De kern van dit gewest is het Koningrijk Georgië (zie onder dezen naam), hetwelk tot aan 1800 onder het vorstenhuis der Bagratieden het grootste gedeelte der Georgiërs bevatte en in 1801 onder den naam van Groesië bjj Rusland is gevoegd. Daarop volgde Imeretië, welks koning in 1804 vazal van den Czaar werd, om veiligheid te vinden tegen de Turken; toen deze later zijne onafhankelijkheid wilde hernemen, werd hij verjaagd en zijn rijk door Rusland geannexeerd. In 1810 werden de vorsten van Mingrélië en Goerië leenmannen van den Russischen Keizer, en het gebied van laatstgenoemde vervolgens een Russisch gewest verklaard. Het gebied der Tartaren in het oosten, namelijk Derbent, Bedir Koeba en Gandsja, was reeds in 1796 aan de Perzen ontrukt. Laatstgenoemden grepen wel naar de wapens, maar moesten vervolgens ook nog de Khanaten Sjeki, Sjirwan, Talyseh, en Karabagh aan Rusland afstaan, alsmede in 1828 het Arménisch gebied van Eriwan en Nachetsjewan. Een paar jaar later, bij den Vrede van Adrianopel (14 September 1829) werd eindelijk ook de provincie Sa-Abatago en het landschap Abchasië bij de Zwarte Zee aan Rusland toegevoegd , terwijl zich ook andere gewesten uit de omstreken van Trans-Caucasië onder de hoede van Rusland hebben gesteld.

< >