De naam van eene plantenfamilie, waartoe kruid- of heesterachtige gewassen behoren met afwisselende, gave of handvormig verdeelde bladeren, afzonder
lijke of tot trossen vereenigde bloemen, een doorgaans 4-bladigen kelk en 4-bladige bloemkroon en als vrucht eene eenhokkige bes of eene zaaddoos. De zaden hebben geen kiemwit en bevatten eene gekromde kiem. Zij groeijen in warme gewesten, in Oost- en West-Indië, en ook in het zuiden van Europa. Deze familie omvat het geslacht Capparis, en hiertoe behoort C. spinosa L. (C. sativa Pers.) of de gewone kapperheester met ronde, ingedeukte, onbehaarde bladeren, en alleenstaande groote, witte bloemen met purperroode meeldraden en eironde vruchten; deze heester groeit in het zuiden van Europa en in het noorden van Afrika op rotsen en muren, en zijne bloemknoppen, met azijn of zout ingelegd, komen onder den naam van kappers als eene fijne specerij in den handel. De inzameling geschiedt zoodra zij zich beginnen te ontwikkelen; men laat ze 4 of 5 uur lang in de schaduw droogen, en scheidt de kleinen van de grooten, waarna men ze inlegt in vaten. Goede kappers moeten eenigzins scherp en bitter van smaak, donker-groen van kleur en volkomen gesloten zijn. Zij blijven 3 jaar goed; de meeste en de beste komen uit het zuiden van Frankrijk in den handel, terwijl er ook uit Griekenland worden uitgevoerd. Men gebruikt ze vooral tot het bereiden van fijne sausen. Eene verscheidenheid van gemelde plant, de doornlooze kapperheester (C. inermis
L.), die in de Levant gevonden wordt, levert ook goede kappers. Vele andere soorten van dit geslacht groeijen in Zuid-Amerika, Oosten West-Indië en leveren geneeskrachtige bloemen en bladeren. C. Fontanesii Dec., in het zuiden van Europa en in het noorden van Afrika groeijende, geeft desgelijks goede kappers. Op onze breedte moet men die gewassen des winters in eene wanne kas plaatsen, doch des zomers in de open lucht. Zij hebben in laatstgenoemd jaargetijde gaarne veel vocht en laten zich door stekken vermenigvuldigen.