Onder dezen naam vermelden wij:
Louis Cappel, een verdienstelijk godgeleerde. Hij werd geboren te Parijs den 15den Januarij 1534, studeerde te Bordeaux, koos de zijde der Hervormden, werd predikant te Antwerpen, daarna te Sédan en toen te Parijs, moest in 1572, na den Bartholomaeusnacht, vandaar de wijk nemen en reisde naar Duitschland, om er bij de Protestantsche vorsten hulp te zoeken voor de Hervormden in Frankrijk. In 1575 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de theologie aan de académie te Leiden, doch begaf zich later weder als predikant naar Sédan, waar hij den 16den Januarij 1586 overleed. Hij schreef onder anderen „De Ecclesia et ejusdum notis etc.”, „Speculum Papismi” en „Commentarii in Calvini catechismum”.
Louis Cappel, gewoonlijk Ludovicus Cappellus genaamd, een broederszoon van den voorgaande en uitstekend beoefenaar der Oostersche talen. Hij werd geboren te Saumur den 15den October 1585, studeerde te Londen en te Saumur, werd predikant en hoogleeraar in zijne geboorteplaats en overleed den 18den Junij 1658. Hij was een wetenschappelijk en verlicht man, die de integriteit en de authenticiteit van den Hebreeuwschen tekst des Ouden Verbonds verwierp, alsmede de goddelijke inspiratie der klankteekens (vocalen) en aantoonde dat deze eerst na de voltooijing van den Babylonischen Talmud zijn uitgevonden. Zijn geschrift over die aangelegenheid is onder den titel „Arcanum punctationis relevatum (Leiden, 1824” door Erpenius uitgegeven. Zijn voornaamste werk is evenwel „Critica sacra, sive de variis quae in sacris V. T. libris occurrunt lectionibus libri VI (Parijs 1650)”, waartegen Buxtorf zijne „Anticritica (1653)” in het licht zond.