Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Cadix

betekenis & definitie

Cadix of Cadiz, de hoofdstad van eene evenzoo genoemde provincie van het voormalig Spaansche koningrijk Sevilla, welke op 132 □ geogr. mijlen omstreeks 400000 inwoners telt, ligt op het noordwestelijk uiteinde der landtong, welke zich uitstrekt naar het eiland Leon en is hiermede verbonden door eene lange, op bogen gemetselde en aan beide zijden door de zee bespoelde straat. Zij behoort tot de vestingen van den eersten rang en is niet alleen omgeven door een reusachtigen wal ter hoogte van 13 Ned. el, maar ook versterkt door gedetacheerde forten, terwijl diepe ravijnen en blinde klippen de nadering bemoeijelijken. Onder de forten bekleedt dat van S. Sebastiano in het zuiden met eene westwaarts vooruitgeschovene batterij en een hoogen vuurtoren de eerste plaats.

In dezelfde rigting, tot op 3 geogr. mijlen van S. Lucar, dienen de forten Rota en S. Catalina tot bedekking. De ingang in de baai van Puntales wordt aan weerszijden door forten verdedigd. Aan de westzijde liggen tegenover de stad de sterke forten Trocadero en S.

Luis, en aan den ingang van het S. Pedro-kanaal het groote arsenaal voor de Spaansche vloot, la Caracca, genaamd. Eindelijk beveiligen het fort Cortadura en de redoute La Gloriéta het dorp S. José.

De stad is in 1596 door de Engelschen verbrand en meermalen door aardbevingen geteisterd, zoodat men er vruchteloos zoekt naar gebouwen uit den ouden tijd. Immers na laatstgenoemd jaar werd zij naar een vast plan weder opgebouwd en vooral in 1786 aanmerkelijk uitgelegd en verfraaid. Zij heeft thans een omvang van ¾ uur gaans, en bezit 17 wijken benevens twee poorten, eene land- en eene waterpoort. Buiten de eerste ligt de voorstad Lavina. De huizen, in den regel van 2 of 3 verdiepingen voorzien, hebben een Afrikaansch voorkomen wegens hun massieven bouw, hunne platte daken, kleine uitkijktorens (miradores) en balcons. Drinkwater moet er uit Puérto de S. Maria aangevoerd worden, en men bewaart het in poreuse kruiken.

De smalle, maar wèl aangelegde straten zijn meerendeels met marmer geplaveid, des nachts met gas verlicht en ongemeen zindelijk. De voornaamste pleinen zijn er de Plaza de Antonio, de Plaza del general Mina, en de Plaza de la libertad, en de openbare wandelplaats (alameda) bevat er 5 rijen olmboomen en marmeren banken. De oude kerk der Capucijners bezit er uitmuntende schilderijen van Murillo en vele kostbaarheden, en de prachtige hoofdkerk, waarvan in 1722 de grondslagen zijn gelegd, is nog onvoltooid. Zij draagt den naam van Santa Cruz sobre las aguas, omdat zij in hare krypt de eenige zoetwater-put bevat in de geheele stad. Men heeft er voorts een aantal andere kerken, vele kloosters en gestichten, een hospitaal voor zee- en landsoldaten, dat 1500 man bevatten kan, het gasthuis, een weeshuis, een krankzinnigengesticht, een werkhuis voor 800 personen, een tolhuis, eene beurs, 2 schouwburgen, een amphitheater voor stierengevechten (Plaza de toros), waar 12000 personen plaats vinden, een prachtig letterkundig muséum, eene school voor ingenieurs enz. Men heeft er het schoonste uitzigt van den signaaltoren (Torre del vigia), vanwaar men seinen geeft aan alle binnenvallende en uitloopende schepen.

Het klimaat is er gezond en de zuivere zeelucht brengt er des avonds koelte bij eene hitte, die op den dag 70° F. niet te boven gaat. De baai van Cadix, verdeeld in de buitenhaven (Bahia de Cadiz), voor alle vreemde koopvaardij-schepen, en de binnenhaven (Bahia de Puntales), voor oorlogschepen en Spaansche koopvaarders bestemd, wordt voor eene der beste havens van Europa gehouden. Het aantal inwoners, Gaditanos genaamd, bedraagt 70000, en onder deze vindt men vertegenwoordigers van de meeste handeldrijvende volkeren. De Gaditanos zijn de meest-beschaafde Andalusiërs, en de vrouwen worden beschreven als de bevalligste van geheel Spanje. Men heeft er zijde- en geweerfabrieken en vele leerlooijerijen. Op de landtong wordt veel zout gewonnen en in de nabijheid der stad heeft men uitmuntende wijngaarden.

Cadix is de zetel van een bisschop, die ondergeschikt is aan den aartsbisschop van Sevilla; zij is één van de 3 Spaansche zee-departementen en de plaats, waar zich een groot gedeelte der oorlogsvloot en de Indische rekenkamer bevinden. Men heeft er eene Academie van schoone kunsten, een letterkundig genootschap, eene cadetten-school der Marine, eene uitmuntende sterrewacht en eene openbare bibliotheek. De handel is er nog altijd aanzienlijk; vooral wordt er veel Xeres-wijn, zout en zuidelijke vruchten uitgevoerd. Alle Europésche Staten hebben er consuls en agenten; ook is er eene regelmatige stoomvaart naar West-Indië, terwijl de booten, die uit Engeland naar Egypte varen, er aanleggen. De stad is door een spoorweg met Xeres, Sevilla en Cordova verbonden.

Cadix werd door de Tyriërs gesticht en met den naam van Gaddir, Gadis en Gadevra (ook Cotinussa) of omheinde plaats bestempeld. Men zegt, dat er een tempel heeft gestaan, aan den Phoenicischen Heracles (Hercules) gewijd. De Carthagers maakten zich vervolgens van haar meester en verhieven haar tot stapelplaats van hun Européschen handel. Na den 2den Punischen oorlog werd zij veroverd door de Romeinen, die haar Gades en Tartessus noemden. Onder hunne heerschappij breidde de stad zich uit en voerde, als Romeinsch municipium door Caesar met het burgerregt begiftigd, den naam van Augusta urbs Julia Gaditana, terwijl hare bevolking en haar welvaart op eene verbazende wijze toenamen. Daarna viel zij achtereenvolgens in de handen der Wandalen, Gothen en Arabieren, doch in 1262 weder in die der Christenen. Vooral bloeide Cadix na de ontdekking van Amerika als de stapelplaats van den trans-Atlantischen handel en de bestemmingsplaats der Spaansche zilvervloot. Geweldig werd zij echter geteisterd in 1596, toen de Engelschen onder Essex, Howard en Raleigh de Amerikaansche vloot in de haven verbrandden en de stad innamen en aan plundering en verwoesting prijs gaven.

Nieuwe aanvallen, 5 jaar later en in 1702, mislukten. Wegens het verbond van Spanje met Frankrijk werd Cadix in 1800 door de Engelschen gebombardeerd, en in 1805 verliet de vereenigde Fransche en Spaansche vloot hare haven, om zich naar den noodlottigen slag van Trafalgar te begeven. Den 14den Julij 1808 moest de Fransche admiraal Rosilly, door de oproerige stad aan de landzijde en door de Engelsche vloot aan de zeezijde ingesloten, zich hier met 5 linieschepen en een fregat aan de Engelschen overgeven. De Spaansche centraal-junta was er gevestigd van den inval der Franschen tot aan den terugkeer van Ferdinand VII, en de nieuwe grondwet der algemeene en buitengewone Cortes werd er den 18den en 20sten Maart 1812 bezworen en afgekondigd. Belangrijk in de nieuwe krijgsgeschiedenis is ook de belegering van Cadix door de Franschen van den 6den Februarij 1810 tot aan den 25sten Augustus 1812. Toen daags vóór eerstgenoemden datum het eerste Fransche armée-corps onder den hertog van Belluno Cadix van de landzijde had ingesloten, bevond zich de hertog van Albuquerque reeds in de stad, en de bezetting telde, met de troepen van Castanos, 4000 Engelschen en 1200 soldaten van de Britsch-Portugésche armee, ongeveer 21000 man. Hierdoor aangemoedigd, beijverden zich de inwoners, om de stad in staat van verdediging te stellen; de S. Pedro-brug werd vernield en alzoo de gemeenschap met het vaste land verbroken.

De Britsche vloot beheerschte de zee, 14 Spaansche linieschepen lagen in de haven; er bleef dus gelegenheid voor den aanvoer van munitie en levensmiddelen. Nadat de Franschen het fort Matagorda den 24sten April veroverd hadden, openden zij vandaar een hevig vuur tegen de stad, hetwelk echter wegens den grooten afstand weinig schade deed. Door eene versterking uit Alicante klom de bezetting tot 24000 man, en nu zond Graham een detachement van 4000 soldaten naar Algesiras, om vandaar het vijandelijk leger in den rug aan te tasten; doch de Franschen besloten de belegerden in een gedurig engeren gordel, die zich op den regter vleugel van la Rota over la Gallina, la Puntilla en los Canuelos tot aan Ciudad Viéja en het fort S. Catalina uitstrekte en met meer dan 300 kanonnen gewapend werd. Het Fransche hoofdkwartier was te S.

Maria en het reservepark een uur gaans van Ciudad Viéja gevestigd. Redoutes, door de forten Matagorda en S. Luis beveiligd, liepen langs de kusten der landtong en eindigden ten zuiden van Puérto Real bij de zee. Ter linkerzijde van laatstgenoemd punt had men tot insluiting van het eiland nieuwe werken aangelegd over den Molo de Galvecz tot aan het arsenaal Caracca. De belegerden daarentegen hadden, om den overgang over het Pedro-kanaal en andere kanalen te beletten, batterijen doen verrijzen

bij de Puérto de Cabezuéla, tusschen de forten Matagorda en S. Luis, en aan het vereenigingspunt van de landtong met het eiland, bij Torre G'uarda, sterke verschansingen gebouwd, om daarmede, bij verlies van het eiland, de stad te beschermen. De Fransche opperbevelhebber had te Sevilla mortieren van eene nieuwe vinding doen gieten, en in den nacht op den Dten November ankerden eenige gewapende vaartuigen voor S. Maria, boorden 2 kanonneerbooten der Spanjaarden in den grond, maar veroorzaakten aan de massieve steenen huizen der stad weinig schade. Eerst den 11den December, nadat men met groote moeite gedeeltelijk over land de Fransche vaartuigen derwaarts had gebragt, vereenigden zich al de kanonneerbooten in het Trocadero-kanaal en schoten het fort Puntales tot een puinhoop. Hierdoor echter waren de Franschen in den aanvang van 1811 nog weinig gevorderd, en binnen de stad was men meer dan ooit tot tegenweer bereid. Eene expeditie van 5000 Engelschen en 12000 Spanjaarden, die den 21sten Februarij van laatstgenoemd jaar eene poging deden, om de belegeraars, wier aantal tot 12000 versmolten was, in den rug te vallen, leverde geene gewenschte uitkomst.

Wél verloren de Franschen in een hardnekkig gevecht bij Chiclana onder Belluno 2000 dooden en gewonden, 6 stukken geschut, een adelaar en 429 gevangenen, maar ook de belegeraars hadden een verlies van 2040 dooden en gewonden, 3 kanonnen en 600 gevangenen. Inmiddels had de bezetting van Loon eene vlotbrug over het S. Pedro-kanaal geworpen en aan de overzijde, op het vaste land, een brughoofd gebouwd, om zich in gemeenschap te stellen met generaal Lake. Doch reeds den 8sten Maart werden zij teruggeworpen, zoodat daarna de stad weder geheel en al was ingesloten. Tot aan het einde van 1811 viel er weinig merkwaardigs voor, daar aan de belegeraars van de opene zeezijde al het noodige werd toegevoerd. De belegeraars bleven desgelijks, onder aanvoering van den maarschalk Belluno, in hunne verschansingen, tot dat, ten gevolge der overwinning van lord Wellington bij Cabeza Velloza en de verovering van Madrid, het Andalusische leger onder Soult, waarvan het blokkade-corps eene afdeeling was, teruggeroepen en alzoo den 25sten Augustus de belegering opgebroken werd.

Den 1sten Januarjj 1820 kwamen op Isla de Leon de Spaansche regimenten in opstand, bestemd om de revolutie in Amerika te onderdrukken, en die gebeurtenis gaf aanleiding tot eene constitutionele omwenteling in Spanje. — Eene tweede merkwaardige belegering verduurde Cadix in 1823. Nadat de hertog van Augoulème, als bevelhebber van het Fransche leger, zich den 23sten Mei van Madrid had meester gemaakt, zond hij een corps van 12000 man — de divisiën Bordesoulle en Bourmont — naar het zuiden, om den Koning uit de magt der Cortes te bevrijden en den voortgang van den opstand te stuiten. Bij het berigt daarvan begaven zich de Cortes met den Koning en diens gezin naar Cadix. Den 24sten Junij stond Bordesoulle vóór de stad en poogde door het bezetten van Rota, Puérto de Santa Maria, Puérto Eeal en Chiclana de gemeenschap der stad met het vaste land af te breken. Een linieschip, 2 fregatten en eenige kleine vaartuigen onder bevel van den schout-bij-nacht Ramelin hielden de haven geblokkeerd. De bezetting bestond uit 14000 man, waarbij zich 5000 man linietroepen bevonden. Bij de komst der Franschen had men zich ijlings van levensmiddelen voorzien en verdedigingswerken gebouwd. Een uitval uit de verschansingen van Chiclana en den molen del Osio op den 16den Julij met 6000 man in drie colonnes ondernomen, om generaal Ballestéros te hulp te komen bij een aanval in den rug der belegeraars, werd teruggeslagen, en Ballestéros tegengehouden.

Daarna zond de hertog van Angoulème aan Bordesoulle eene versterking van 6 bataljons der garde, eene artillerie- en eene pionnier-compagnic, zoodat er 20000 man Franschen voor de vesting stonden. De Fransche krijgsraad besloot, een aanval te doen op het belangrijk fort Trocadero, dat, gewapend met 45 stukken, door den kolonel Garces met 1700 man kerntroepen verdedigd werd. Den 31sten des ochtends te 2 ure waadden 14 compagniën der garde, een moorddadig kartetsvuur trotsérend, door de gracht en bestormden de batterijen. Op denzelfden dag des ochtends te 9 uur werd ook het fort S. Luis veroverd, waarbij 700 Spanjaarden sneuvelden en 1000 met den commandant werden gevangen genomen. Een wapenstilstand, door de belegerden aangeboden, werd geweigerd. Den 14den opende men de loopgraven tegen het fort S. Pedro, den 20sten begon het linieschip te gelijk met de batterijen op het land te vuren, en des namiddags te 3½ uur woei de witte vlag van het fort.

Den 24sten des ochtends te 7 ure kwamen 10 bombardeerbooten en 5 houwitserschepen nabij het fort S. Catalina ten anker; reeds te 11 uur daaraanvolgende waren 150 bommen in de stad geworpen, en de pogingen van de 24 kanonneerbooten der belegerden, om het te verhinderen, troffen geen doel. Doch in weerwil van een opstand in Cadix, wees men alle voorstellen tot overgave van de hand. Eerst den 27sten kwam eene deputatie uit de vesting met de verklaring, dat koning Ferdinand VII vrij was en bereid om zich naar eene aan te wijzen plaats te begeven. Intusschen verscheen 2 dagen later, in plaats, van den Koning, eene andere deputatie met voorstellen.

De hertog verwierp deze en gaf bevel tot een aanval; doch laat in den avond vervoegde zich generaal Alava uit de stad in het hoofdkwartier der Franschen en verzekerde, dat de Cortes en de generaals afzagen van de verdediging van Cadix, en dat de Koning zich den volgenden dag naar Santa Maria zou begeven. Den 1sten October des namiddags stapte Ferdinand VII er met zijn gezin aan land. De Cortes ontbonden zich en zóó werd Cadix, voorheen de geboorteplaats der constitutie, thans haar graf. Ook gedurende de volgende burgeroorlogen was de stad meermalen het tooneel van een vreeselijken strijd.

In 1868 werd Cadix het eerste steunpunt der omwenteling, welke de verdrijving van het vorstenhuis der Bourbons ten gevolge had. Nadat zich de hoofdleiders van de 3 partijen der oppositie (die der liberale unie, die der progressisten en die der democraten) na langdurige onderhandelingen vereenigd hadden, waarna alles tot een beslissenden slag werd voorbereid, begaven zich Prim en de andere verbannen generaals naar Gibraltar. Den 17den September heesch admiraal Topete, die zich met zijn eskader in de haven van Cadix bevond, aan boord van het schip „Saragoza” de vlag van den opstand. Den 18den September, nadat Prim aan boord was gekomen, deed hij den commandant der plaats den eisch, om de stad over te geven, hetgeen deze na eenige aarzeling deed. De marine-soldaten werden ontscheept, waarna de artillerie zich na eenige weifeling aan de zijde van den opstand schaarde. De nationale garde volgde weldra dit voorbeeld; onder het voorzitterschap van Tapete vormde er zich eene Junta, en generaal Rivera belastte zich met het bevel over de stad.

Nadat den volgenden dag nog meer generaals te Cadix waren aangekomen, vaardigden Topete en Prim een manifest uit, waarin zij alle gehoorzaamheid opzegden aan de regering te Madrid. Na den 19den September vormden zich te Sevilla en in alle steden van Andalusië revolutionaire Junta’s, en er ontstonden benden van „vrijwilligers der vrijheid”, die door de autoriteiten van wapens werden voorzien. Zonder slag of stoot koos geheel Andalusië de zijde van den opstand. Inmiddels had de Koningin, die zich te San Sebastiano ophield, den eersten minister Gonzalez Bravo door generaal Concha vervangen, die den 20sten September Madrid in staat van beleg verklaarde en generaal Smaliches tot bevelhebber in Andalusië benoemde. Laatstgenoemde werd den 28sten September bij Alcolea door de opstandelingen onder Serrano geslagen, waarna de staat van beleg in de hoofdstad een einde nam (zie voorts onder Spanje).