Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Braaknoot

betekenis & definitie

Tot de Euphorbiaceën be­hoort het geslacht Jatropha L., dat onder zijne soorten hoornen, heesters en kruiden met een melkachtig sap bezit. De spiraalsge­wijs geplaatste bladeren zijn gaafrandig of gelobd; de éénhuizige bloemen staan gewoon­lijk in de oksels; de kelk en de bloemkroon zijn vijf-deelig; het aantal meeldraden is 8 tot 10, dat der stampers 3; de zaaddoos telt 3 éénzadige kluisjes. J. Curcas L. of de zwarte braaknoot is een heester ter hoogte van 4 Ned. el met een grijzen bast en met knoestige takken, die aan het uiteinde bla­deren dragen. De langgesteelde blade­ren zijn vijfhoekig en de bloemen in een bij scherm ge­plaatst.

De vrucht is zoo groot als een walnoot, stomp-driehoekig en zwart­achtig bruin. De za­den zijn langwerpig, aan de buitenzijde gewelfd en aan de binnenzijde eenigzins hoekig. Deze braaknoot, die ei­genlijk in de keer­kringslanden van Amerika te huis be­hoort, groeit thans ook in Oost-Indië — vooral op de Philippijnsche eilan­den — in het wild. De zaden zijn zoet en smaken naar amandelen, maar hebben een brandenden nasmaak. Zij werden voorheen onder den naam van Semina Ricini majoris in de apotheek gebruikt.

Eene andere braaknoot levert de Strychnos Nux Vomica L., ook kraanoog genaamd. Deze is afkomstig van een boom, tot de familie der Loganiaceën behoorende. Hij heeft een dikken, veelal krommen stam, tegenoverge­stelde, kortgesteelde, eironde, gaafrandige bladeren, tot een bijscherm vereenigde, groenachtig-witte bloemen en bolronde onbehaar­de, oranje-kleurige vruchten met eene harde schaal en een witten brij, waarin zich 5 tot 8 zaden bevinden. Deze zijn zeer bitter en bevat­ten 3 zeer vergiftige alcaloïden, namelijk brucine, strychnine en igasurine. Wij geven hierbij de afbeelding van een tak (a) op ⅓de der natuur­lijke grootte, van eene bloem in doorsnede (b) in natuurlijke grootte, van eene vrucht in door­snede (c) op ⅓de der natuurlijke grootte, en van een zaadje van dit laatste in doorsnede (d en e) in halve grootte.

De werking van de kraanoog kan men aan gemelde alcaloïden toeschrjjven. Wij ontwaren eene dergelijke werking in den valschen angostura-bast, in Ignatius-boonen, in de kokkels-korrels, en in de vergiften, waar­mede de Aziatische en Amerikaansche volks­stammen hunne pijlen bestrijken — het Upas radja op Java, en het Curare in Brazilië. Men rekende voorheen al die zelfstandigheden tot de narcotische of bedwelmende, doch ten onregte. Zoodanige stoffen immers werken pijnstillend, terwijl vermelde vergiften de hevigste stui­pen verwekken en dien ten gevolge bestem­peld zijn met den naam van tetanica.

Deze laatsten onderscheiden zich door een bitteren smaak en komen uit verschillende organen, waardoor zij opgenomen worden, zeer snel in het bloed; zij openbaren het hevigst hunne werking, wanneer zij onmiddellijk met het bloed in aan­raking komen; dan ontdekt men eene stuipachtige zamentrekking der spie­ren, mondkramp en verstijving der lede­maten, waarbij het hoofd en de wervel­kolom naar achte­ren worden gebogen. Bij het toenemen dier aanvallen wordt de ademhaling snel­ler, de pols onregel­matig, de kleur der huid blaauwachtig, en het einde is de dood. Tegengiften zijn vooralsnog on­bekend.

Alleen de kraan­oog is tot nu toe bij de geneeskundigen in gebruik. In kleine giften doet zij den eetlust toenemen en bevordert de afscheiding, maar bij aanhou­dend gebruik wordt de spijsvertering be­nadeeld en vertoonen zich allengs verschijn­selen van vergiftiging. Intusschen heeft zij vaak bij verlammingen eene verrassende wer­king, alsook bij sommige oogaandoeningen.

< >