Tot de Euphorbiaceën behoort het geslacht Jatropha L., dat onder zijne soorten hoornen, heesters en kruiden met een melkachtig sap bezit. De spiraalsgewijs geplaatste bladeren zijn gaafrandig of gelobd; de éénhuizige bloemen staan gewoonlijk in de oksels; de kelk en de bloemkroon zijn vijf-deelig; het aantal meeldraden is 8 tot 10, dat der stampers 3; de zaaddoos telt 3 éénzadige kluisjes. J. Curcas L. of de zwarte braaknoot is een heester ter hoogte van 4 Ned. el met een grijzen bast en met knoestige takken, die aan het uiteinde bladeren dragen. De langgesteelde bladeren zijn vijfhoekig en de bloemen in een bij scherm geplaatst.
De vrucht is zoo groot als een walnoot, stomp-driehoekig en zwartachtig bruin. De zaden zijn langwerpig, aan de buitenzijde gewelfd en aan de binnenzijde eenigzins hoekig. Deze braaknoot, die eigenlijk in de keerkringslanden van Amerika te huis behoort, groeit thans ook in Oost-Indië — vooral op de Philippijnsche eilanden — in het wild. De zaden zijn zoet en smaken naar amandelen, maar hebben een brandenden nasmaak. Zij werden voorheen onder den naam van Semina Ricini majoris in de apotheek gebruikt.
Eene andere braaknoot levert de Strychnos Nux Vomica L., ook kraanoog genaamd. Deze is afkomstig van een boom, tot de familie der Loganiaceën behoorende. Hij heeft een dikken, veelal krommen stam, tegenovergestelde, kortgesteelde, eironde, gaafrandige bladeren, tot een bijscherm vereenigde, groenachtig-witte bloemen en bolronde onbehaarde, oranje-kleurige vruchten met eene harde schaal en een witten brij, waarin zich 5 tot 8 zaden bevinden. Deze zijn zeer bitter en bevatten 3 zeer vergiftige alcaloïden, namelijk brucine, strychnine en igasurine. Wij geven hierbij de afbeelding van een tak (a) op ⅓de der natuurlijke grootte, van eene bloem in doorsnede (b) in natuurlijke grootte, van eene vrucht in doorsnede (c) op ⅓de der natuurlijke grootte, en van een zaadje van dit laatste in doorsnede (d en e) in halve grootte.
De werking van de kraanoog kan men aan gemelde alcaloïden toeschrjjven. Wij ontwaren eene dergelijke werking in den valschen angostura-bast, in Ignatius-boonen, in de kokkels-korrels, en in de vergiften, waarmede de Aziatische en Amerikaansche volksstammen hunne pijlen bestrijken — het Upas radja op Java, en het Curare in Brazilië. Men rekende voorheen al die zelfstandigheden tot de narcotische of bedwelmende, doch ten onregte. Zoodanige stoffen immers werken pijnstillend, terwijl vermelde vergiften de hevigste stuipen verwekken en dien ten gevolge bestempeld zijn met den naam van tetanica.
Deze laatsten onderscheiden zich door een bitteren smaak en komen uit verschillende organen, waardoor zij opgenomen worden, zeer snel in het bloed; zij openbaren het hevigst hunne werking, wanneer zij onmiddellijk met het bloed in aanraking komen; dan ontdekt men eene stuipachtige zamentrekking der spieren, mondkramp en verstijving der ledematen, waarbij het hoofd en de wervelkolom naar achteren worden gebogen. Bij het toenemen dier aanvallen wordt de ademhaling sneller, de pols onregelmatig, de kleur der huid blaauwachtig, en het einde is de dood. Tegengiften zijn vooralsnog onbekend.
Alleen de kraanoog is tot nu toe bij de geneeskundigen in gebruik. In kleine giften doet zij den eetlust toenemen en bevordert de afscheiding, maar bij aanhoudend gebruik wordt de spijsvertering benadeeld en vertoonen zich allengs verschijnselen van vergiftiging. Intusschen heeft zij vaak bij verlammingen eene verrassende werking, alsook bij sommige oogaandoeningen.