Bactrië (Bactriana) was in de dagen der Oudheid het land tusschen den hoogen Paropamisus, de rivier Oxus en den Indischen Caucasus (Hindokoeh), — ongeveer het hedendaagsche Balkh. Het vormde de noordelijke helling van den Paropamisus en daalde af naar de vlakte van Azië, die zich tot aan den Aral uitstrekt. Daarom vindt men er in het noordwesten de steppen, en in het zuiden en oosten de bergstreek.
De voornaamste stroom was er de Oxus, eene grensrivier, waarin de Icarus, de Dargomanes, de Zariaspis, de Dargus (Baetrus) enz. zich kwamen uitstorten. Het klimaat was er zacht en de bodem vruchtbaar wegens de milde besproeijing, zoodat de olijfboom er welig tierde.
Vele aanzienlijke steden versierden het land, zooals Bactra, Eucratidia, Alichorda, Chatra-Charta, Astacana, Menapia, Aornus en Barca. De inwoners, van Perzischen stam, schijnen reeds vroeg een aanmerkelijken trap van beschaving te hebben bereikt.
Ongetwijfeld is dit land de oorspronkelijke zetel der godsdienst, die er omtrent de 6de eeuw vóór Chr. door Zoroaster werd hervormd. Ook nu nog wordt Balkh (het oude Bactra) door de Perzen en zelfs door de Mohammedanen als eene heilige stad beschouwd. In de vroegste tijden bestond hier een magtig rijk, onder welks koningen de naam van Zoraster voorkomt. Door Ninus werd het ingelijfd in het Oud-Assyrisch gebied, en de Bactriërs werkten niet weinig mede tot den val van Sardanapálus. Later werden zij weder onafhankelijk. Zij moesten bukken voor Cyrus en kwamen onder een Perzischen landvoogd, en toen één van hen, Bessus genaamd, er zich later tot koning opwierp, bezweek hij voor de zegevierende wapenen van Alexander de Groote.
Later vormde Bactrië een deel van het rijk der Seleuciden, totdat de stadhouder Diodotus omstreeks het jaar 256 vóór Chr. zich aan de Syrische heerschappij ontworstelde en als onafhankelijk koning van Bactrië zijn rijk tot ver in Indië uitbreidde. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Diodotus II, die vrede sloot met Arsaces I, vorst der Parthers. Meer beroemd is Eusthydemus van Magnesia, die het geslacht van Diodotus verdrong (210 vóór Chr.), Sogdiana, Aria, Margiana en Paropamisadae veroverde en in 205 vrede sloot met Antiochus de Groote. Zijn zoon Demétrius werd door Eucrátides aangevallen, zoodat hij slechts enkele gewesten behield, die na het sneuvelen van dezen desgelijks toevielen aan Eucrátides.
Niet lang daarna werd laatstgenoemde door zijne zonen om het leven gebragt, terwijl vervolgens Bactrië allengs in de magt geraakte der Parthers. Nog later werd dit land veroverd door de Tocharen, die er een onafhankelijk koningrijk vestigden. Hoe lang dit gestaan heeft, is onzeker, doch wij weten, dat Bactrië afhankelijk is geweest van de Sassaniden of Perzische koningen, die in het jaar 226 na Chr. aan het Parthische rijk der Arsaciden een einde maakten. Na den val der Sassaniden (632 na Chr.) behoorde Bactrië aan het Arabische Khalifaat; na de 10de eeuw bij afwisseling aan de Turken en Mongolen en eindelijk aan de Afghanen.
De tegenwoordige bewoners zijn grootendeels zwervende Usbeken, die aan eigen stamhoofden en een khan gehoorzamen en sedert 1825 zich onafhankelijk hebben gemaakt van Afghanistan. In de laatste 40 jaren is het land gedurig bezocht door geleerde oudheidkenners uit Europa, die er vooral munten met Grieksche en Bactrisehe opschriften hebben verzameld. Andere oudheden zijn er de zoogenaamde “topen”, raadselachtige steenen gebouwen, vermoedelijk tot begraafplaatsen bestemd, — misschien overblijfselen van de Boeddha-dienst, welke ook in Bactrië een tijd lang aanhangers had. Vooral in de omstreken van Beyhram, omstreeks 10 uren gaans ten noordoosten van Kaboel gelegen, worden verbazend vele oudheden gevonden. Naar het algemeen volksgeloof heeft aldaar eene groote stad gestaan, die door eene aardbeving is vernield.