Athenaïs was eene dochter van den sophist Leontinus, volgens anderen van Heraclites te Athene. Schitterende door schoonheid en verstand, wekte zij in 421 na Chr.
de opmerkzaamheid van Pulchéria, de zuster van Theodósius, en werd door deze tot gemalin des keizers gekozen. Athenaïs werd door den doop onder de Christenen opgenomen en verkreeg den naam van Eudoxia, maar toen zij vervolgens afbreuk deed aan den invloed van Pulchéria, werd zij bij den Keizer op eene lasterlijke wijze van echtbreuk beschuldigd, zoodat zij zich genoodzaakt zag om naar Jeruzalem de wijk te nemen. Eerst kort voor zijn dood riep Theodósius haar terug. Na 450 vestigde zij zich wederom te Jeruzalem, waar zij om hare weldadigheid algemeen werd geëerd en in 460 overleed. Ook als dichteres heeft zij zich grooten roem verworven bij hare tijdgenooten. Men vermeldt, dat zij onderscheidene boeken des Bijbels in verzen heeft overgezet, alsmede, dat zij de daden van Theodósius in zijn oorlog tegen de Perzen in een heldendicht bezongen heeft. Van al die gedichten zijn enkel de “Centones Homerici” overgebleven , een verwonderlijk zamenstel van 2344 hexameters, (die uit geheele of halve verzen van Homerus zijn zamengesteld en waarin hoofdzakelijk het leven van Jezus beschreven wordt. Volgens Zonaras heeft zij dat werk, afkomstig van Pelagius Patricius, enkel voltooid, terwijl anderen beweren, dat Athenaïs er volstrekt geen deel aan heeft. Het is onder anderen toegevoegd aan de Amsterdamsche uitgave van Homerus van 1648.