Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Arkel

betekenis & definitie

De heerlijkheid of het land van Arkel, voorheen toebehoorende aan het oud- Nederlandsche geslacht van dien naam, is gelegen in het graafschap Teisterbant tusschen de Lek en de Merwede en grenst aan Gelderland, Holland, Utrecht en Brabant. Daartoe behoorden, behalve de hoofdstad Gorinchem, de tegenwoordige of voormalige stadjes Heukelom, Asperen, Leerdam, Gasperen, Hagestein, Haastrecht en Schoonderwoerd, benevens Everstein, Reinestein, Heer van Aartsbergen, Zoelen en Oosterwijk.

Het slot van de adellijke bezitters dezer heerlijkheid verhief zich aanvankelijk bij het dorp Arkel, een klein uur gaans van Gorinchem gelegen. Dat slot is bij herhaling afgebroken, verplaatst en met nieuwen luister verrezen. In plaats van het kasteel, door Heyman van Arkel gesticht, bouwde zijn zoon Poppo een koninklijken burg. Doch ook deze werd gesloopt door Jan X of XI van Arkel (1220), die ten oosten van Gorinchem een keizerlijken burg verrijzen deed. Deze werd afgebroken door hertog Willem van Beyeren (1412), maar het gebouw, dat deze vervolgens nabij de Merwede stichtte, had geen beter lot, want het werd in 1578 gedeeltelijk en in 1600 geheel en al vernield. De muren van dit laatste kasteel waren, volgens de berigten der schrijvers, van onderen 12 en van boven bijna 10 Ned. el dik.

Het geslacht der heeren van Arkel was beroemd wegens dapperheid en ligchaams- kracht. Algemeen bekend is het oude gedicht, waarin de vier merkwaardigste Neder- landsche geslachten aldus worden beschreven:

“Brederô de edelste, Wassenaer de oudste, Egmond de rijkste, Arkel de stoutste.”

Daarenboven ontbrak het den heeren van Arkel niet aan rijkdom. Behalve de reeds beschrevene heerlijkheid bezaten zij in den laatsten tijd van hun bestaan de heerschappij over Pierrepont in Frankrijk, het Land van Arkel bij Mechelen in Brabant, Geldermalsem en Ooy in Gelderland, Haastrecht, Vliet en Stolkwijk in Holland, benevens vele dorpen in den Krimpenerwaard tusschen Schoonhoven en Gouda, voorts in Zeeland enz. Aanvankelijk noemden zij zich “Heeren van de torens” en voerden in hun wapen twee ronde torens met een blaauw dak op een gouden veld, — later twee roode ladders op een zilveren veld, ten teeken, dat zij bij het beklimmen van muren dikwijls de ladders met bloed hadden geverfd, — en nog later twee roode getande balken op een zilveren veld.

Als eerste heer wordt Heyman van Arkel vermeld, die door Dirk II, graaf van Holland, met het land van Arkel en Leerdam begiftigd werd. Wél zijn er, die de geschiedenis van dat geslacht twee eeuwen dieper uit het verledene opdelven en van een Jan van Arkel gewagen, die in 641 in dienst van Dagobert, koning der Franken, het kasteel Wiltenburg te Utrecht zou hebben ingenomen, maar wij houden ons aan de berigten van Heuterus, Goudhoeve en anderen, die bovengenoemden Heyman als de stamvader vermelden. Deze schaakte eene dochter van Tieleman, landvoogd van Nedersaksen of Oostfriesland en overleed in het laatst der 10de eeuw.

Zijn zoon Poppo, hem opvolgende, was gehuwd met Maria, dochter van den heer van Ooy; hij stichtte den koninklijken burg en overleed in 1008.

Zijn zoon Jan, de eerste van dezen naam, was gehuwd met Elisabeth, eene dochter van graaf Willem van Kuik. Hij sneuvelde in het Heilige land in een gevecht met de Saracénen (1034).

Zijn zoon Jan II trok desgelijks naar Palaestina en streed er gedurende 8 jaren. Hij was gehuwd met Margaretha, eene dochter van heer Jan van Altena. Sommigen meenen, dat hij omstreeks 1074 op zijn terugtogt te Straatsburg overleden, anderen dat hij in 1077 voor IJsselmonde gesneuveld is.

Hij werd opgevolgd door zijn zoon Jan III, gehuwd met Aleid, eene zuster van Robert, heer van Heusden. Van dezen zeggen eenigen, dat ook hij gedurende zijn terugtogt van het Heilige land bezweken is, en anderen, dat hij, te Nijmegen in een steekspel gewond, in 1082 overleed.

Zijn zoon Jan IV was nog jong, toen zijn vader stierf. Hij huwde met Elisabeth, eene dochter van den graaf van der Lippe, trok naar het Heilige land, keerde vandaar terug na er de sporen te hebben verdiend, en overleed in 1122 na eene 40-jarige regéring.

Zijn zoon Jan V wordt voorgesteld als een vroom en verstandig heer. Hij is achtereenvolgens gehuwd geweest met Petronella, eene dochter van den graaf van der Are, met Geertruid, eene dochter van den graaf van Loon, en met Aleid, eene dochter van den heer van Steinfurt. Hij is tot tweemaal toe naar het Heilige land getrokken, heeft zijne broeders mild begiftigd, en is in 1144 gesneuveld.

Zijn zoon Jan VI was gehuwd met Sophia, eene dochter van den heer van Grimbergen. Hij overleed in 1176.

Zijn zoon Jan VII deed met graaf Floris van Holland reeds vroeg een togt naar Pa- laestina. Na zijn terugkeer huwde hij met Margaretha, eene dochter van Boudewijn, graaf van Vlaanderen. Hij stichtte het slot te Heukelom, kwam door aankoop in het bezit van Asperen, en werd na eene regéring van 43 jaren in een slag tegen den Kastelein van Koevorden gedood (1256).

Zijn zoon Jan VIII was gehuwd met Maria of Margaretha, eene dochter van den graaf van Vernenborg. Hij was de grondlegger van de stad Gorinchem en sneuvelde in een slag tegen de Stadingers (1234).

Zijn zoon Jan IX is vermaard wegens zijne buitengewone ligchaamskracht. Onder de poort van Gorinchem doorrijdende, greep hij een balk en ligtte het tusschen zijne reusachtige knieën beklemde strijdros van den grond op, zoodat het dier de tong uit de keel hing van benaauwdheid. Hij was gehuwd met Bertha, eene dochter van den graaf van Ochten en overleed in 1272.

Zijn zoon Jan X had tot vrouw Bertha, eene dochter van heer Gerhard van Starkenburg. Hij streed met de graven Floris V en Jan I van Holland tegen de Friezen en sneuvelde in 1297.

Zijn zoon Jan XI toog naar het Heilige land. Men zegt, dat hij op zijne terugreis niet ver van Genua door roovers werd uitgeschud, maar in laatstgenoemde stad een uithangbord met zijn wapen aantrof. Dáár woonde een vermogend Nederlander, die voorheen als marskramer door heer Jan beweldadigd was, en zich nu verheugde, dat hij zijn weldoener van dienst kon wezen. Deze heer van Arkel heeft in verschillende veldslagen wonderen van dapperheid verrigt en overleed in 1324. Zijne echtgenoot was Ermgard, erfdochter van heer Hendrik van Voorn of volgens anderen Mabelia, die door nog anderen als zijne tweede vrouw wordt genoemd.

Zijn zoon Jan XII was gehuwd met Ermengard, eenige dochter van graaf Otto van Cleef. Hij had een groot aantal kinderen, onder welke hij zijne aanzienlijke bezittingen verdeelde. Zijn oudste zoon Jan overleed ongehuwd ten gevolge van eene wonde, die hij in een steekspel te Dordrecht bekomen had (1352), en hij zelf overleed in 1360.

Hij werd opgevolgd door zijn tweeden zoon Otto. Deze was gehuwd met Elisabeth, eene dochter van Thibaut, den broeder van den hertog van Bar en Lotharingen. Zij was eene kleindochter van den Koning van Frankrijk en bragt het stadje Pierrepont ten huwelijk. Otto, de Dappere bijgenaamd, versloeg den Proost van St. Maria te Utrecht, trotseerde zijne vijanden en beriep binnen Gorinchem een ridderlijk tournooi, waar eene aanvankelijke verzoening tot stand kwam tusschen de Hoekschen en Kabeljaauwschen. Hij stierf in 1396.

De jongere broeder van dezen heer Otto, evenals de oudste († 1353) Jan van Arkel genaamd, was de 47stc bisschop van Utrecht. Hij werd in 1342, nog zeer jong, door paus Clemens tot die waardigheid verheven en ontving de wijding te Rome. Weldra geraakte het sticht van Utrecht in oorlog met graaf Willem de Goede van Holland. Jan van Arkel, die uitlandig was en zijn bisdom aan de hoede van zijn jongeren broeder Robert had toevertrouwd, snelde naar Utrecht, maakte een bestand met den Graaf en strafte de Stichtsche edelen, die trouweloos den vijand geholpen hadden. Kort daarna barstte de oorlog met Holland wederom uit, en Jan van Arkel behaalde tot tweemaal toe de overwinning. Zegevierend trok hij naar Overijssel en stichtte er het kasteel Arkelstein, waarvan de overblijfselen — op kleinen afstand van den huize Hemelzigt bij Bathmen — ook nu nog aanwezig zijn. Zelfs begaf zich de bisschop naar Friesland, om er de weder- spannige Stellingwervers te bedwingen. Nadat hij te Utrecht 22 jaren geregeerd had, benoemde de Paus hem tot bisschop van Luik. Hij bekleedde deze betrekking 14 jaren lang en overleed in 1378. Zijn stoffelijk overschot werd naar Utrecht gebragt en in de Domkerk ter aarde besteld. Deze Jan van Arkel, bisschop van Utrecht, wordt beschreven als een vroom man en tevens als een ridderlijke held, die alles aanwendde om zijn bisdom van schulden te ontheffen en de welvaart der inwoners te bevorderen.

Een neef van den Bisschop en een zoon van Otto van Arkel was eindelijk Jan XIII, de laatste heer van Arkel, van de stad en het kasteel van Gorinchem, Hagestein, Leerdam en Pierrepont, stadhouder en thesaurier- generaal van Holland. Hij was gehuwd met Johanna, de eenige zuster en vermoedelijke erfgename van hertog Reinoud van Gelder. Gedurende het leven van zijn vader stond hij zoozeer in blakende gunst bij hertog Albrecht van Beijeren, dat deze, naar Henegouwen trekkende, hem het ambt van stadhouder en thesauriergeneraal opdroeg. Hij bekleedde het tien jaren lang zonder rekening te doen. De Graaf echter, door Willem van Oostervant, het hoofd der Hoekschen, opgezet, vroeg rekening, en de Kabeljaauwsche Arkel, steunende op de hulp van zijn schoonbroeder, antwoordde met eene weigering. Toen Willem nu het gewenschte verlof ontving om den thesauriergeneraal te straffen, ontstond er een geweldige en vernielende oorlog, waarin Gorinchem belegerd werd en zelfs Willem van Arkel, de zoon van Jan, er in toestemde, dat zijn vader door de vijanden zou worden gevangen gehouden. Hij kwam echter tot inkeer, maar vader en zoon zagen zich zóó in de engte gebragt, dat zij hunne heerlijkheid afstonden aan den Hertog van Gelder. Deze oorloogde met graaf Willem, maar verloor daarbij het geheele land van Arkel. Nu werd heer Willem van Arkel door de vijanden gevangen gezet en de keizerlijke burg gesloopt. Wél maakte na graaf Willems dood de jonker zich weèr meester van de stad zijner vaderen, maar de weduwe deed het door de Hoekschen belegeren, en Willem van Arkel werd op den 1sten December 1417 verslagen.

Zijn vader was nog altijd in hechtenis, maar door den invloed van Philips van Bour- gondië werd hij ongeveer 8 jaren na den dood van zijn zoon uit den kerker ontslagen. Wederom werd hij gehuldigd als heer van Leerdam en Schoonderwoerd, maar op de vervulling der belofte, dat men hem al zijne bezittingen zou teruggeven, wachtte hij te vergeefs. Hij overleed zeer onverwachts ten gevolge van het onmatig gebruik van aal.

Het land van Arkel, alzoo toegevoegd aan de bezittingen van het Grafelijk huis van Holland, was eerst (1409 tot 1424) in het bezit van Jan van Beijeren, bisschop van Luik, en na zijn dood van zijne weduwe, eene hertogin van Luxemburg, met wie hij gehuwd was nadat hij afstand had gedaan van zijne bisschoppelijke waardigheid. Later (1447) verviel Gorinchem met het land van Arkel aan Jacob van Abcoude, heer van Putten en Strijen. Deze overleed in 1489 zonder kinderen na te laten, zoodat een en ander toen weder ter beschikking kwam van den Graaf van Holland, die er Jan van Lannoy, stadhouder van Holland, mede beleende. Na den dood van dezen schonk hij Gorinchem en het land van Arkel aan zijn zoon, graaf Karel van Charolois, die er met zijne gemalin Isabella van Bourbon zijn verblijf hield, zoolang hij met zijn vader in onmin leefde. Zelfs had deze het grootsche plan ontworpen, om eene steenen brug over de Merwede te leggen, — ’t geen echter bij de verzoening van vader en zoon onuitgevoerd bleef.

Onder de leden van het ridderlijk geslacht van Arkel, die niet zeer gunstig staan aangeschreven, behooren Folpert van Arkel en zijn zoon Pelgrim. Eerstgenoemde was heer van der Lee en Haastrecht en maakte zich aan allerlei gruwelen schuldig. Nu eens smeed- . de hij het plan om den regérenden heer van Arkel te dooden door de kerk te sluiten en in brand te doen steken, dan weder stak hij den Arkelschen dijk door, zoodat het land van Arkel en Vianen onder water liep en er veel menschen en vee verdronken. Het volksverhaal vermeldt, dat hij door den duivel werd weggehaald. Hij was gehuwd met eene dochter van heer Gerrit van Asperen, en zijn zoon Pelgrim was weinig beter dan hij zelf.

Na het verlies van het land van Arkel hebben de leden van dat geslacht veelal dien naam behouden en zich tevens genoemd naar hunne bezittingen, zoodat wij hen als van Arkel van Heukelom , van Arkel van Asperen, van Arkel van Amelrooy enz. op de geslachtslijsten vinden vermeld.

< >