Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Arabesken

betekenis & definitie

Arabesken, ook wel mooresken en grotesken genoemd, is de naam van eene versiering, welke bestaat uit eene fantastische zamenvoeging van allerlei omtrekken en lijnen, vooral aan het planten- en dierenrijk ontleend , waaraan tevens eene zekere regelmatigheid niet ontbreken mag.

De benamingen “arabesken” en “mooresken” wijzen ons op de Arabieren of Mooren. Deze zijn echter geenszins de uitvinders of de voornaamste verbeteraars van deze soort van versiering. De Moorsche ornamenten zijn van geheel anderen aard. Daarin vindt men geene gedaanten van menschen of dieren, omdat de Koran het verbiedt, — de planten- vormen vervullen daarin eene ondergeschikte rol, — en zij onderscheiden zich tevens door het gebruik van gebrokene regte lijnen, terwijl men in de gewone arabesken in den regel kromme lijnen aantreft. Dat gebruik ontwaart men in de Moorsche versiering, die

wij in flg. 1. hebben voorgesteld.ArabeskeDeze laatste ornamenten, — de eigenlijke Arabische — vonden bij de hedendaagsche kunst geen bijval, zoodat de naam, dien wij aan de beschrevene versieringen van onzen tijd geven, ongepast is. Wij behouden dien evenwel, omdat het moeijelijk is, een anderen te bedenken, die den aard der zaak uitdrukt. Het is echter van belang, dat wij ons door dien naam niet op het dwaalspoor laten brengen omtrent den oorsprong dezer versierselen. Deze toch hebben hun ontstaan te danken aan de Grieken en hunne hoogste volkomenheid aan de Romeinsche kunst.

Tot hoever men de arabesken in de geschiedenis der Grieksche ornamentiek kan opsporen, is nog altijd onzeker. Het versiersel, dat de Grieken “anthemion” noemden en bij ons bekend is onder den naam van “palmettenornament”, bevat de beginselen der arabeske. Wij vinden dat anthemion aan oude beschilderde aarden vaten en desgelijks in de Dorische bouworde, terwijl het zich in de Ionische in pilasterkapitélen en deurkozijnen ontwikkelde. Zulk een pilasterkapiteel van den tempel van Apollo te Milete zien wij in fig. 2.ArabeskeDe arabeske is echter hare hoogste volkomenheid verschuldigd aan de Romeinsche en Grieks-Romeinsche kunst in Beneden-Italië, zooals wij kunnen opmerken in de opgedolven overblijfselen van Pompeji en Herculanum. De Romeinse arabeske wordt door den bouwkunstenaar Vitruvius, die hare grillige lijnen niet in overeenstemming kon brengen met zijn gestrengen stijl, op de volgende wijze beschreven: “Ik weet niet, welke eene lichtzinnigheid het is, den regel der Ouden te verwerpen, welke zegt, dat men alleen werkelijk bestaande dingen tot modellen voor kunstgewrochten moet kiezen. In deze tijd schildert men op muren niet anders dan monsters in de plaats van wezenlijke en smaakvolle voorwerpen.” (Merkwaardig is het, dat Benvenuto Cellini in zijn “Levensbeschrijving” den naam van groteske afkeurend, beweert, dat men die dingen liever “mostri” (monsters) moest heeten.) “Tot zuilen – vervolgt Vitruvius – neemt men rietbundels, die dooreengestrengelde takken en opgespleten bladeren dragen; uit candelabres rijzen, alsof zij met wortels in den grond waren bevestigd, bladeren en bloemen omhoog, op welke levende wezens zijn geplaatst. Elders ziet men, dat zich uit bloemen gedaanten met menschelijke gelaatstrekken of ook wel dierenkoppen verheffen, dingen, die niet bestaan, niet kunnen bestaan en nimmer zullen bestaan …En toch veroordeelt niemand die onvoegzaamheden; integendeel, men houdt er van, zonder te bedenken of die voorwerpen al of niet tot de mogelijkheden behooren.”

De uitval van Vitruvius blijft zonder gevolg, en de arabeske, in marmer en ander gesteente gebeiteld, in metaal gegoten, geciseleerd en gegraveerd, alsook geschilderd, bleef een geliefkoosd sieraad op alle plekken, waar zich genoegzame ruimte bevond, die niet door ornamenten van meer gestrengen stijl werd ingenomen. Talrijke gedenkteekenen van allerlei soort en uit alle gewesten des Romeinschen rijks, van Palmyra tot aan de Rijn en zelfs tot in Engeland, wijzen ons op deze arabeskenmanie en bieden ons eene verbazende monsterkaart van de zonderlingste figuren. “Prachtige afbeeldingen van die versierselen vindt men in de beschrijvingen van reeds bedolven steden, vooral in die van Jahn: “ Die merkwürdigsten Wandgemälde und die schönsten Ornamente aus Pompeji, Herkulanum und Stabiae.” Hier ter plaatste geven wij slechts eenige weinige voorbeelden, die in verschillende bouwstoffen zijn verwerkt.

Men ziet namelijk in fig. 3 eene deurlijst van wit marmer met fraaigetrokkene en regelmatige lijnen, die aan het plantenrijk ontleend zijn en zich door fijnheid, zuiverheid en een sierlijk beloop onderscheiden, terwijl zij hier en daar met vormen van vogels enz. zijn voorzien.ArabeskeIn fig. 4 ontwaren wij eene geschilderde arabeske, in gebakken leem; zij is niet zoo streng van vorm en zoo zuiver als de voorgaande, maar des te grilliger en vreemder. ArabeskeVeel grooteren rijkdom, levert ons het gebied der arabesken, wanneer wij de plastische vormen verlaten en onze aandacht op de geschilderde versierdelen vestigen. Uit den overvloed, die ter onzer beschikking staat, kiezen wij fig. 5 en 6, die niet ongeschikt zijn om de eigenaardige schoonheid der arabesken te doen uitkomen. Men vergete hierbij niet, dat deze afbeeldingen slechts gedeelten voorstellen van de versiering van geheele wanden.ArabeskeArabeskeWij hebben met opzet eene uitvoerige beschouwing gegeven van de antieke arabeske, omdat deze de grondslag is van hare verdere ontwikkeling in de moderne kunst. Niet dat hierbij de middeleeuwsche ontbreekt, want het vervaardigen van arabesken heeft nooit

stilgestaan, zooals wij uit de rijkversierde handschriften van dat tijdperk gemakkelijk zouden kunnen aantoonen. Men heeft er, die zich voordoen als eene grenzenlooze verwarring en dooreenhaspeling van lijnen, maar toch een aangenamen indruk maken, terwijl het geoefend oog ontdekt, dat die schijnbare verwarring aan een vasten regel gebonden is.

De moderne arabeske begint met die, welke Rafaël geschilderd heeft in het Vaticaan: deze kunstenaar is er toe gekomen door het aanschouwen van voorbeelden, die hij in oude graven en vooral in onderaardsche columbariën aantrof, welke door de Italianen “grotte” werden genoemd en waarvan het bijvoegelijk naamwoord grottesk (grotesk) afkomstig is, alsmede in de toenmaals pas opgegraven Baden van Titus, – ja, de arabesken van Rafaël staan met die oude versierselen in zoo naauw verband, dat men hem wel eens beschuldigd heeft, dat hij zijne voorbeelden, de antieke arabesken , vernietigd had, om zich den roem van oorspronkelijkheid te verwerven. Door de pas ontdekte versierselen dier baden werden Rafaël en zijne helpers (Qiovanni da Udine en Perino del Vaga) bekend met eene menigte allegorische en mythologische onderwerpen, met een onbekenden antieken stijl, met eene nieuwe verdeeling der oppervlakten, die zij moesten versieren, met nieuwe zamenvoegingen van kleuren, met eene nieuwe afwisseling en verbinding van stuccorelièf en schilderwerk, en eindelijk met het duurzame antieke stucco zelf. Maar al is het ook waar, dat zij dat alles met ijver bestudeerden en de schatten der Oudheid opzamelden, toch is het smaakvol en gepast gebruik daarvan hunne verdienste. Men moet zeggen, dat de arabesken van Rafaël en zijne medestanders zoo uitnemend sierlijk zijn, dat daarin de moderne kunst hare zegepraal viert boven de oude. Het zou dus eene dwaasheid zijn geweest, die overtroffene voorbeelden te vernietigen.

Door de leerlingen van Rafaël breidde zich de kunst der arabeskenschildering meer en meer uit, vooral in Venetië, Genua en Florence. Zij bleef echter niet op de oude hoogte, maar begon spoedig te ontaarden, toen men verzuimde het voorbeeld van Rafaël te volgen, die de weelderigheid der fantasie steeds door een zuiver schoonheidsgevoel wist te beteugelen. Die ontaarding merkt men reeds op in de school van Carracci en in die van Plétro da Cortona, en het tijdperk van volslagen verval vinden wij in dat der latere Fransche versierselen. In onze dagen heeft men zich vooral in Duitschland, op grond eener degelijke bestudéring van de arabesken der Ouden en van die van Rafaël, alsmede op grond van hétgeen Albrecht Dürer in Germaansch-Gotische stijl geleverd heeft, op nieuw toegelegd op het schilderen van arabesken. De schilders E. Spekter, A. Schrödter en vooral E. Nereuther en in den jongsten tijd Scheuren te Dusseldorf hebben zich reeds op dit gebied der kunst een roemrijken naam verworven.

De wetten en regels der arabeskenornamentiek zijn moeijelijk te bepalen, omdat deze versierselen het gewrocht zijn eener onbelemmerd scheppende fantasie. Intusschen heerschen ook hier, bij die groote mate van vrijheid, orde en wet. Er moeten vaste regels gevolgd worden, wier verwerping met ontaarding wordt gestraft.

Nogmaals plaatsen wij op den voorgrond, dat de arabeske niet ten onregte met het sprookje vergeleken wordt, – zij is namelijk het voortbrengsel van den kunstenaarsgeest, die als in den droom allerlei grillige gedaanten doet verrijzen. Arabesken maakt men niet door koude berekening, evenmin als men door het redenerend verstand sprookjes te voorschijn roept.

Toch is de arabeske gebonden aan de plaats, waar zij tot sieraad moet strekken, en aan de ruimte, die zij er beslaat, niet alleen uit een meet- en bouwkunstig oogpunt, maar ook in den aard harer vormen. De wet, die voor elk kunstwerk geldt, dat het gepast moet wezen voor de ruimte, die het inneemt, is ook op de arabeske van toepassing. Deze moet geheel anders zijn voor eene smalle vensterlijst dan voor een breeden muur, – anders voor een deurkozijn dan voor den rand van een tapijt. Zij moet zich, naar gelang der omstandigheden, in breede en ook in luchtige en kleine vormen weten te kleeden; zij moet zich nu eens voegen naar den strengen stijl harer omgeving, dan weder met vermetele losheid zich bewegen. Ook de ruimte, waarover zij te beschikken heeft, komt zeer in aanmerking: eene arabeske voor eene danszaal moet geheel anders wezen dan die voor een boudoir. Zij heeft andere vormen in de eetzaal van een hotel dan in de veranda van een buitenverblijf. Ook de stof, waaruit zij vervaardigd wordt, komt zeer in aanmerking. De plastische arabeske onderscheidt zich van de geschilderde, – zij heeft eene andere gedaante in marmer en eene andere in metaal. Zij is anders op gedreven zilver, anders op eene gravure en nog weer anders op gebakken leem.

De arabeske kan overal tot versiering worden gebruikt, maar komt het meest te pas als omlijstend ornament. Wordt zij met andere kunstgewrochten in verband gebragt, dan bekleedt zij steeds de ondergeschikte plaats, maar kan tevens door hare gepastheid den indruk van eerstgenoemde verhoogen. Ook doet zij dienst als caricatuur en als parodie.

De zuivere smaak heeft haar tot regel gesteld, dat zij bij al hare grillige vormen eene zekere mate van eenheid moet bewaren, zoodat al hare deelen in overeenstemming zijn met het geheel. De arabeske mag niet beginnen met vormen uit het plantenrijk, om deze in meetkunstige lijnen voort te zetten en met gedaanten van dieren te eindigen. Zij moet blijven op dat gebied, waarop zij het eerst den voet heeft uitgezet, maar bij die eenheid eene rijke verscheidenheid aan den dag brengen.

Andere zaken van belang zijn hier de behoorlijke verdeeling der arabeske over de beschikbare ruimte, en bij geschilderde arabesken de kleuren. Nergens moet de arabeske lijden aan overlading, en evenmin aan armoede. De kleuren moeten in harmonie wezen met den grond, waarop zij gelegd worden en tevens zoodanig afwisselen, dat het oog nergens door scherpe contrasten onaangenaam aangedaan of door doffe toonen vermoeid wordt.

De natuur is ook voor den arabeskenschilder de beste leermeesteres. Hij bestudére het, hoe de slingerplanten langs het hekwerk opklimmen, zich verdeelen, bladeren uitzenden en weder naar den bodem dalen, terwijl hier eene bloem met losse bevalligheid aan haar steeltje hangt, en elders een vogel de dunne takjes tot rustplaats kiest. Tevens zullen microscopische beschouwingen van plantaardige gewrochten hem dikwijls opmerkzaam maken op nieuwe figuren.

In den jongsten tijd ziet men de arabeske veel gebruikt als lijsten om boekentitels, – voorts tot versiering van hoofdletters enz. De drukkunst begint zich op die wijze meester te maken van de fraaije versierselen, die wij in middeleeuwsche handschriften bewonderen. kersenpff