Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Apollo

betekenis & definitie

Apollo was oorspronkelijk bij de Noord- Grieksche stammen de zonnegod en werd ook Phoebus, de heldere, de zuivere genoemd, terwijl zijne stralen hem den naam bezorgden van den “goudlokkige”, die met zijn zilveren boog uit de verte wist te treffen. Hij werd voor een weldadigen en beschermenden, maar ook voor een vreeselijken en straffenden god gehouden. Hij was de zoon van Zeus (Jupiter) en tevens een profeet, dichter en geneesheer. Zijne moeder was Latona, die, door Here (Juno) vervolgd, na lang omdolen eene schuilplaats had gevonden op het eiland Delos , waar Apollo het licht aanschouwde.

Moedig steeg hij naar den Olympus omhoog, overwon den draak Python, die hem vervolgde, doodde de Cyclopen, maar werd wegens dat bloedig bedrijf uit den hemel verbannen. Nu daalde hij op aarde neder en belastte zich in Thessalië met de zorg voor de paarden van koning Admetus. In Tempe werd hij gezuiverd van zijne schuld. Vervolgens begaf hij zich naar de Hyperboraeërs, aan wier dansen en spelen hij deel nam, en hij keerde eindelijk omstreeks het midden van den zomer naar Hellas (Griekenland) terug, waar de nachtegalen, zwaluwen en krekels hem verwelkomden.

De dienst van Apollo is afkomstig van de noordelijke grenzen van Griekenland, en van het noorden gingen de offergaven van den eenen tempel naar den anderen om eindelijk liet heiligdom te Delos te bereiken. Reeds in zijne oorspronkelijke verblijfplaats, in het bekoorlijke Tempedal, koos de altoosjeugdige jongeling den steeds groenen lauriertak tot zijn zinnebeeld, en Daphné, de nymf van den laurierboom, is zijne beminde. Ook de blanke ; zwaan van de Peneus is het zinnebeeld van den zuiveren Phoebus, en te Delphi is hij in eene woning van lauwertakken gehuisvest. Tot zijn geleide heelt hij de Horen en de Charitinnen, — hij zelf is de portier der aardsche en der hemelsche woningen; hij opent ze des ochtends en sluit ze des avonds, en voor de deur verrijst ter zijner eer eene kegelvormige zuil. Hij verlicht de aarde met zijne stralen en neemt hierdoor den wandelaar in zijne hoede. Vooral huldigden hem de Doriërs als hun leidsman op verre en vermetele togten. Voor den zeeman effende hij de golven en schonk hem eene voorspoedige reis, en in de gedaante van een dolphijn geleidde hij zijne ijverigste dienaars, de zeelieden van Creta, naar Crissa (Delphi), om er de grondslagen te leggen zijner heilige woning. Zijne godspraak — vooral te Delphi — wees den landverhuizer aan, waar hij zijne nieuwe volkplanting moest vestigen. Zóó deed hij bloeijende steden ontstaan, en verwijderde koloniën huldigden hem als haren stichter en zonden hem gezantschappen en kostbare geschenken. Hij schenkt den koesterenden zomer en doet het koren groeijen voor de menschen en voedsel voor het vee. Hij verdrijft de schrikbeelden van den nacht en de koude van den winter, en hij brengt aan de afgetobde zieken het vurig verlangde morgenlicht en eene verkwikkende voorjaarswarmte — hij, de weldadige Paean, de vader van Asclepios (Aesculapius).

Met zijne zuster Artemis (Diana), de bevallige maangodin, gebiedt hij over de dagen, maanden en jaren, en beide treffen — hij de mannen en zij de vrouwen — de godvruchtigen met zachte pijlen, om hen zonder eenige smart uit het leven weg te nemen. Maar zijne pijlen rigten eene vreeselijke verwoesting aan, wanneer hij, in toorn ontstoken, de schuldigen met droogte en hongersnood, met ziekte en vooral met pest bezoekt. Hij regelt de jaargetijden, meet de ruimte des Heelals en wijst de hemelstreken aan; hij leert den waarzeggers uit den bliksem en uit de vlugt der vogelen de toekomst verkondigen en vermeldt door zijne boden aan raven, havikken en gieren den wil der goden. De hagedis, die den zonnegloed bemint en het weder voorspelt, behoort tot zijne lievelingen. Zijne godspraken (orakels) maakte hij bekend door priesters en sibyllen. Dit geschiedde in geheimzinnige spreuken te Didyma, Clarus, Patara, Abae en vooral te Delphi. Hier openbaarde hij de raadsbesluiten van Zeus (Jupiter), — hier gaf hij voorschriften , vaardigde hij staatswetten uit, verordende hij den vrede en had hij een grooten invloed op het lot van Griekenland. Ook de regtspleging ligt niet buitén het gebied zijner bemoeijingen, want hij vervolgt de vlugtende misdadigers. Zijne regtbanken straffen niet alleen, maar zuiveren ook na de boetedoening. Ter zijner eere klinken de krachtige toonen van den cither (kitharis), terwijl hij een afkeer heeft van de weekelijke fluit.

Hij wordt geprezen in het vrolijke paean (loflied), en om zijne altaren bewegen zich de koren in een kunstigen dans. Als de god des lichts, die de stemmen der natuur doet ontwaken en de beweging der planeten, de harmonie der sféren regelt, is hij de aanvoerder der Muzen (Musagetes), de vriend van muziek en dans, die overal licht en blijdschap verspreidt. Met nieuwe maan en op den 7den dag van elke maand werden hem offeranden gebragt. De negen zachtste maanden zijn onderworpen aan zijne heerschappij, en de drie wintermaanden aan Dionysus (Bacchus). Zijne feestdagen, zooals de Delphiniën, Thargeliën, Daphnephoriën enz., vallen meestal in het schoone jaargetijde. Op laatstgenoemde werd een lauriertak met koperen schijven, naar het aantal der planeten en naar haren stand geordend, in plegtigen optogt rondgedragen. Op de Pyanapsiën, die in den herfst werden gevierd , bragt men olijftakken, met vruchten, druiven en kleine olie- en wijnkruiken behangen, in zijn tempel. In het midden van den zomer, wanneer de bloemen voor den zonnegloed verwelken—op de Hyacinthiën—, beweende men Hyacinthus, den lieveling van Apollo, maar door dezen in het worstelspel met de werpschijf gedood.

De beeldende kunst stelt Apollo voor als een slanken, schoonen jongeling, die tot den mannelijken leeftijd genaderd is. In zijn gelaat gelijkt hij op Aphrodite (Venus), zijne lange lokken zijn op den schedel door een knoop zamengebonden, en hij is voorzien van zijn boog en van zijne lier, terwijl de lauwertak en de drievoet niet ontbreken. Het meestberoemde standbeeld van dezen god is de Apollo van Belvedère in het Vaticaan te Rome, waarvan de Apollino te Florence eene navolging schijnt te wezen. Eerstgenoemd standbeeld werd in het jaar 1500 te Nettuno (Antium) opgedolven , werwaarts het vermoedelijk door Nero uit den tempel te Delphi was overgebragt.