Apollinaris de Jongere, de stichter van de secte der Apollinaristen. Deze, een uitstekend redenaar, wijsgeer en dichter, werd in de 4de eeuw te Laodieaea geboren. Reeds in 335 was hij er leeraar in de rhetorica en bewandelde den wetenschappelijken weg zijns vaders, terwijl hij aan dergelijke vervolgingen als deze was blootgesteld. Na 362 was hij de orthodoxe bisschop van Laodieaea, terwijl Pelagius er als bisschop aan het hoofd stond van de Arianen. Omstreeks het jaar 371 werd zijne dwaalleer, dat Christus in plaats van met eene zedelijke ziel met den logos was bedeeld geweest, algemeen bekend. Apollinaris wilde daarmede het leerstuk der menschwording, hetwelk te Nicaea was vastgesteld, nader bepalen en alzoo opkomen tegen tegeringschatting van den logos door de Arianen.
Hij werd achter als een valsch leeraar, als een verwerper van de menschelijke natuur van Christus en tevens als een, die afgodische hulde bewees aan het ligchaam van Christus, verketterd, in 375 en later op eenige synodes te Rome veroordeeld en van zijn ambt beroofd. Toen stichtte hij met zijne talrijke aanhangers eene afzonderlijke gemeente te Antiochía, van welke Vitalis de eerste bisschop was. Ook elders ontstonden dergelijke gemeenten. Niettemin werd hij in 381 op de synode te Constantinopel wederom veroordeeld. Hij overleed in hoogen ouderdom te Laodieaea tussehen de jaren 382 en 392. Zijne aanhangers, de Apollinaristen, verdeelden zich na zijn dood in twee partijen. De eene, met Valentinus aan het hoofd en Valentinianen genoemd, bleef getrouw aan de oorspronkelijke leer, terwijl de andere, naar Polemo die der Polemianen geheeten, in strijd met de stellingen van Apollinaris, de men- schelijke en goddelijke natuur van Christus met elkander vermengden en om die reden ook met de namen van Sunousiasten (vermengers der beide naturen) en Sarcolatrae (vleesch- aanbidders) werden bestempeld. Ook noemde men al de Apollinaristen wel eens Vitalianen van Vitalis, of ook wel Dimoerieten, omdat zij van de drie deelen, waaruit de mensch bestaat (ligchaam, ziel en geest), slechts twee aan Christus hadden toegekend. Hunne eeredienst, die, voor zoover hunne leerstellingen het veroorloofden, met die der regtzinnige Kerk overeenkwam, werd in 388 en 397 door keizerlijke bevelschriften beperkt en in 428 in alle steden geheel en al opgeheven. De overblijfselen dezer secte bestonden nog diep in de 5de eeuw, totdat zij eindelijk in die der monophysieten werden opgelost. In den tijd der Hervorming beschuldigden R. Katholieken en Protestanten elkander wederzijds van Apollinaristische leerstellingen.