Antonelli (Giacomo), de bekende kardinaal en staatssecretaris van Pias IX, werd den 21sten April 1806 geboren te Sonnino aan de Napelsche grenzen. Hij stamt af uit een vervallen geslacht, dat onder zijne leden zoowel roovers als regtsgeleerden telt. Toen zijne geboorteplaats, een berucht rooversnest, in 1819 door de Pauselijke gendarmerie werd ingenomen, begaf hij zich naar Rome. Hier bezocht hij het groote seminarium en onderscheidde zich weldra door zijne talenten.
Paus Gregorius XVI vestigde op hem zijne aandacht en bestemde hem, na het ontvangen der priesterwijding voor de staatkundige loopbaan. Antonelli zag zich verheven tot praelaat en benoemd tot assessor in het hoog geregtshof. Later was hij werkzaam als delegaat in Orviéto, Viterbo en Macerata. In 1841 werd hij onderstaatssecretaris bij het departement van binnenlandsche zaken, in 1842 tweede schatbewaarder en in 1845 opperschatmeester of minister van financiën. Toen Pius IX den pauselijken zetel beklom, schaarde zich Antonelli, de voormalige voorstander van het wereldlijk en geestelijk absolutismus, aan de zijde der vrijzinnigen en hervormers en verwierf een grooten, schier alvermogenden invloed op den heiligen Vader. In 1847 verkreeg hij den kardinaalshoed en tevens werd hij lid van den ministerraad, die door Pius IX was ingesteld. Toen den 15den November van dat jaar de staatsconsulta was zamengeroepen, bragt Antonelli er eene reeks van hervormingsvoorstellen ter tafel, die schipbreuk leden op het collegie van kardinalen. De staatkundige stormen van 1848 verwijderden Antonelli gedurende korten tijd van het bewind, maar reeds in Maart van dat jaar werd hij voorzitter van een gemengd ministérie, dat uit wereldlijke en geestelijke leden bestond. Terwijl de Paus den 14den Maart eene grondwet uitvaardigde, vleide Antonelli den volkswensch door het Pauselijk leger, 10000 man sterk, naar de noordelijke grenzen te zenden ter ondersteuning van Piémont en Lombardije. Na de capitulatie der Romeinsche troepen te Vicenza (16 Junij 1848) moest echter de Paus, op aandringen van Antonelli, een afkeurend oordeel over den oorlog uitspreken en zijn leedwezen betuigen, dat hij tegen Oostenrijk was te velde getrokken. De ontevredenheid des volks over deze afvalligheid van de nationale zaak was te Rome zóó groot en kreeg zulk een dreigend aanzien, dat Antonelli en zijne ambtgenooten moesten aftreden en plaats maken voor het ministerie Mamiani. Antonelli bleef echter de geheime raadgever van den Paus en haalde dezen over om Mamiani door graaf
Rossi te vervangen. Ook bewoog hij den Paus, na den aanval des volks op het Quirinaal, om de vlugt te nemen naar het grondgebied van Napels (25 November 1849). Hij volgde den Paus naar Gaéta en werd er bekleed met de waardigheid van staatssecretaris in partibus. Toen in Februari) 1849 te Rome de republiek werd uitgeroepen, zond hij eene circulaire naar de R. Katholieke mogendheden om hare tusschenkomst in te roepen. Tegen zijn wensch nam Frankrijk die taak op zich, daar hij bepaald het oog gevestigd had op Oostenrijk. Na de herstelling van het Pauselijk gezag (15 Julij 1849) volbragt Antonelli het werk eener vreeselijke reactie, welke zelfs in Oostenrijk als ongerijmd werd beschouwd en eene bevrediging der gemoederen onmogelijk maakte. Eerst na lange aarzeling deed de Paus den 12den September 1849 een motu proprio uitvaardigen, waarin een staatsraad, eene staatsconsulta voor de financiën, eene organisatie der gewesten en gemeenten en eene hervorming van het geldelijk bestuur werd toegezegd. De tevens afgekondigde amnestie bevatte zooveel beperkingen, dat de staatkundige vervolgingen ongestoord bleven aanhouden.
Den 12den April 1850 hield de Paus met Antonelli, den “rooden kardinaal,” zijn intogt in Rome. Laatstgenoemde deed zijn best om alle beloften des Pausen tot ijdelheid te maken. In September 1850 stelde hij een staatsraad in, plaatste zichzelf aan het hoofd, en gaf aan het ministerie eene nieuwe gedaante. Daarna volgden de overige toegezegde hervormingen op eene wijze, die het volk geenerlei voordeel opleverde. Politieke moorden hadden er inmiddels in menigte plaats. Het eerste jaar der restauratie eischte 1644 offers; in Mei 1851 bevonden zich nog 9000 gevangenen in de Romeinsche kerkers, en het aantal vlugtelingen en ballingen beliep in 1855 niet minder dan 19000. De wijze van procesvoering was wreed en heiligschennend voor het regt. Een leger van spionnen werd over het geheele land verstrooid, en de staat zonk daarbij allengs dieper in den afgrond der ellende (zie Kerkelijke Staat). Te vergeefs werd de Paus van alle kanten tot zachtmoedigheid vermaand; de aanstoker van het reactievuur genoot zijn volkomen vertrouwen. Wél werd in Augustus 1859 de kardinaal di Piétro in plaats van Antonelli voorzitter van den staatsraad, maar laatstgenoemde bleef staatssecretaris en president van het ministerie. Antonelli moge geen groot staatsman zijn, aan geslepenheid ontbreekt het hem geenszins; hem wordt voorts niet ten onregte ten laste gelegd, dat hij zijne arme bloedverwanten met rijkdommen overladen heeft. In het jaar 1855 ontkwam hij aan een moordaanslag, en Antonio de Felice moest dat opzet met zijn leven boeten. Antonelli kan niet klagen over de wispelturigheid der fortuin, want nog altijd vervult hij eene eerste rol in den Kerkelijken Staat.