Antimonium of spiesglans (antimonium of stibium) behoort tot de enkelvoudige stoffen en wordt in de scheikunde door de letters Sb aangeduid. Het is eene stof, die door velen wegens hare natuurkundige eigenschappen tot de groep der metalen wordt gebragt, doch wegens de scheikundige overeenkomst met stikstof, arsénicum en phosphorus door de meestberoemde scheikundigen, waartoe Wöhler behoort, tot de nietmetalen gerekend wordt. In de natuur komt het zelden in gedegen of in geoxydeerden toestand voor.
Het is gewoonlijk, evenals zwavel, met metalen tot antimoniummetalen vereenigd, het veelvuldigst met zwavel, meestal als grijs antimoniumerts, zelden in zwavelverbindingen van hoogere orde.
Van de natuurlijke antimoniumertsen kent men: gedegen antimonium, dat in rhomboëders van 116°59' kristalliseert, harder is dan kalkspaat en een soortelijk gewigt bezit van 6,7 tot 6,8. Men vindt het in gangen bij andere antimoniumertsen in den Harz, in Hongarije, in Zweden enz.; — arsénik-antimonium met een soortelijk gewigt van 6. Het bestaat uit 62% arsénik en 38% antimonium en komt in Frankrijk voor; — antimonium-zilver met eene witte kleur en een soortelijk gewigt van 9,4 tot 9,8. Het smelt en verdampt voor de blaaspijp, een zilverdroppel achterlatende; — antimonium-nikkel, licht koperrood van kleur, broos en niet gemakkelijk smeltende voor de blaaspijp. Het bevat ruim 68% antimonium en bijna 32% nikkel; — nikkel-antimoniumglans, dat meestal in regelmatige octaëders kristalliseert.
Het is loodkleurig en bestaat uit antimonium, nikkel en zwavel; — grijs antimoniumerts, van al deze ertsen het belangrijkst, hetwelk in rhombische zuilen en ook wel in dunne naalden of in kristallijne massas voorkomt. Het heeft een soortelijk gewigt van 4,18 tot 4,6 en de hardheid van gips en bestaat uit 72,8% antimonium en 27,2% zwavel. Het wordt op vele plaatsen in Duitschland, Frankrijk en Spanje gevonden; — vedererts, waarin antimonium met lood, zwavel, ijzer en zink verbonden is; — zinconiet, dat in lange zeszijdige zuilen en in naalden kristalliseert en uit lood, zwavel en antimonium bestaat; en voorts plagioniet, Jamesoniet, Berthieriet, antimonium-koperglans, Bournoniet, rood- en wit-spiesglanserts, antimonium-oker, antimonium-blende enz.
Tot het verkrijgen van het antimoniummetaal gebruikt men bijna uitsluitend het grijs antimonium-erts of zwavel-antimonium. Men bekomt het door uitsmelting uit het erts en brengt het in dien toestand in den handel (antimonium crudum) of men maakt uit dit laatste het antimoniummetaal. De uitsmelting is niet moeijelijk, omdat het grijs antimonium gemakkelijk smelt, terwijl het kwarts, waarmede het vermengd is, niet vloeibaar wordt. Het in stukken geslagen erts wordt dus eenvoudig in potten gelegd, die van een doorboorden bodem voorzien en op het vuur geplaatst zijn. De andere bewerking kan op twee wijzen geschieden. Men kan het ruwe antimonium of het natuurlijk erts, bij toegang der lucht, verhitten en roosten, waarbij de zwavel als zwaveligzuur vlugtig wordt en het antimonium als antimoniumzuur achterblijft, hetwelk door kool onder toevoeging van potasch tot antimonium wordt gereduceerd, of men kan aan het zwavelantimonium de zwavel ontnemen door het met ijzer zamen te smelten. Beide handelwijzen leveren een onzuiver metaal, hetwelk in vele gevallen, bepaaldelijk bij het maken van pharmaeeutische praeparaten, onbruikbaar is.
Hetzelfde kan men verzekeren van het behandelen van grijsantimonium met ruwen wijnsteen en salpeter in gloeijende Hessische smeltkroezen, waarbij de salpeter het erts oxydeert en de kool van den uitgegloeiden wijnsteen (4 deelen grijs antimonium, 3 deelen ruwen wijnsteen en 31/, deel salpeter) het antimonium uit zijne zuurstofverbinding reduceert. Vooral het arsènikgehalte van het antimonium blijft hierbij gevaarlijk. Om dat te verwijderen, vermengt men 1 deel zeer fijn gewreven antimonium met 1(4 deel salpeter en voegt er % deel volkomen droog koolzuur natron by. Dit mengsel doet men in een smeltkroes en men verhit het tot een zacht gloeijen, totdat het ontbrandt. Na de verbranding drukt men de achtergeblevene massa vast in elkaar, men bedekt den kroes en men gaat een half uur voort met stoken, waarbij men de massa, die door het ontwijken der gassen poreus wordt, gedurig zamenperst.
Daarna wrijft men de warme, weeke stof tot poeder en werpt ze in een ketel met kokend water, dat men nog eenigen tijd laat voortkoken. Door het smelten van het arsénikhoudend antimonium met salpeter ontstaat antimoniumen arsénikzuur, welke beiden zich verbinden met het toegevoegde natron. Het arsénikzuur natron is oplosbaar in water, terwijl hierin het antimoniumzuur onopgelost achterblijft. Het is van belang, dat men deze massa behoorlijk uitspoele, om alle deeltjes der arsénikzure verbinding te verwijderen, hetwelk door een herhaald open afgieten van water geschieden kan. Het arsénikvrij antimoniumzuur natron, dat op deze wijze verkregen wordt, wordt ten bedrage van de helft van zijn gewigt met wijnsteen vermengd en bij eene matige gloeihitte gereduceerd. Hierdoor verkrijgt men antimoniumkalium. Dit wordt in kleine stukken geslagen en in water geworpen, om het kalium te verwijderen, dat met de zuurstof van het water tot kali oxydeert, terwijl de waterstof bruisend ontwijkt. Het antimonium valt nu zuiver in de gedaante van poeder op den bodem en wordt dan aangewend tot de oogmerken, waarvoor het dienen moet.
Wil men het antimonium van ijzer of lood bevrijden, dan smelt men het zamen met antimoniumoxyde of zwavelantimonium, waarbij zich gemelde metalen met de zuurstof of de zwavel verbinden.
Het zuiver antimonium heeft een fraaijen glans; het is zoo wit als tin, en zijne kristallen zijn cubusachtige rhomboëders, die men verkrijgen kan, wanneer men het in een kroes laat smelten en na eenige afkoeling de korst verbreekt en den overigen, vloeibaren inhoud er laat uitloopen, dien men verder langzaam doet afkoelen. In het binnenste dier afgekoelde massa zal men ze vinden. Zijn soortelijk gewigt is 6,7, en het is zoo broos, dat het tot poeder gewreven kan worden. Zijne buigzaamheid is zesmaal geringer dan die van ijzer. liet smelt in roodgloeihitte bij 430“ C. en gaat ligt in damp over, wanneer men er een luchtstroom overheen laat strijken.
Bij eene gewone temperatuur blijft het onveranderd, maar bij eene sterke roodgloeihitte wordt het vlugtig en verbrandt tot antimonigzuur, dat in de gedaante van een witten damp oprijst, voor de blaaspijp de kool met een waas bedekt, en zich in den vorm van glansrijke naaldvormige kristallen aan koude voorwerpen vasthecht. Deze eigenschap werkt zeer schadelijk op de edele metalen, omdat het een groot gedeelte hiervan medesleept, hetwelk gewoonlijk verloren gaat. Wordt een stukje antimonium op kool voor de blaaspijp zoo lang verhit, totdat het begint te koken, en laat men het vervolgens op den grond vallen, dan spat het met schitterende bolletjes stervormig uiteen. Elk bolletje wijst den doorgeloopen weg aan door eene witte streep van oxyde. Verdund zwavelzuur werkt niet op het antimonium, maar warm geconcentreerd zwavelzuur herschept het in wit zwavelzuur antimonigzuur (zwavelzuur antimoniumoxyde).
Zoutzuur werkt er niet op, maar in koningswater lost het zich op. Door salpeterzuur en smeltend salpeterzuurkali wordt het spoedig geoxydeerd. Chloorantimonium wordt in de geneeskunde slechts als bijtmiddel gebruikt. Weleer maakte men bekers (braakbekers) uit dit metaal en tin, en de wijn, die hierin een nacht bleef staan, werd als braakmiddel gebruikt. Evenals dit onzeker en gevaarlijk middel zijn ook de eeuwigdurende purgeerpillen, die uit dat metaal werden bereid en bij herhaling dienst konden doen, omdat zij onveranderd werden ontlast, als walgelijken ondoelmatig uit de apotheek verbannen. Daarentegen zijn zwavelantimonium en wijnsteenzuur kali-antimoniumoxyde (braakwijnsteen) nog altijd als artsenijmiddelen in gebruik.
Antimonium verbindt zich scheikundig met zuurstof, chloor, bromium, jodium, fluorium, zwavel, arsénik, alkaliën, zuurstofzuren en met andere metalen. Als legéring komt het dikwijls te pas. Het metaal, waaruit de letters voor de boekdrukkerij vervaardigd worden — de letterspijs —, is eene legéring van lood, hetwelk er de vastheid aan geeft, met ¼de tot 1/16de antimonium en een weinig koper. Dikwijls voegt men er 1/10de tot 1/12‘le bismuth bij, bijvoorbeeld 10 deelen lood, 2 deelen antimonium en 1 deel bismuth, en voor stereotypen nog een weinig tin. Met tin vereenigt zich antimonium zeer gemakkelijk. Eén deel antimonium en vier deelen tin leveren eene witte, rekbare legéring van minder soortelijk gewigt, dan men volgens de berekening verkrijgt. Eene legéring van gelijke deelen van die twee metalen is minder rekbaar, en voegt men er eenig lood bij, dan wordt deze massa nog broozer.
Een mengsel van tien of elf deelen tin met één deel antimonium — eene compositie voor candelabres, knoopen enz.— is bijna zoo wit als zilver, maar mag geen lood bevatten, omdat het in dit geval zeer broos wordt. Onder den naam van patin maakt men in Frankrijk eene legéring van zink, tin, lood, antimonium, koper en ijzer, waarvan buizen, kranen, kandelaars, mortieren en eene menigte andere voorwerpen vervaardigd, namelijk in zand gevormd worden. De kleur der legéring is vuilgrijs, maar wordt door afdraaijen verbeterd. Eene legéring van antimonium met bismuth is altijd broos. Onder den naam van pewter gebruikt men in Engeland 3 legéringen, eene zilverachtige, die uit 100 deelen tin, 8 deelen antimonium, 2 deelen bismuth en 2 deelen koper bestaat, eene andere uit tin met 17% antimonium, en eene derde van 4 deelen tin en 1 deel lood.
Het queen's metal bestaat uit 9 deelen tin, 1 deel antimonium, 1 deel bismuth en 1 deel lood, en tot vervaardiging van het Britannia metal worden gelijke deelen geel koper, tin, antimonium en bismuth zamengesmolten, terwijl men er vervolgens zooveel tin bij voegt totdat de legéring de vereischte kleur en hardheid bezit. Huisraad, van zulke legéringen gemaakt, kunnen wel eens zeer nadeelig werken op de gezondheid, omdat het antimonium ligt oxydeert en zijn zout als braakmiddel werkt. Ook tot het drukken van muziek wordt eene legéring van tin en antimonium gebruikt, en de tinnegieters bedienen zich van dit laatste, om aan het tin meer hardheid te geven. Men vindt eene legéring van antimonium met zilver in de natuur, maar men kan ze ook kunstmatig vervaardigen; zij is broos en ontbindt zich spoedig bij warmte, zoodat het antimonium oxydeert en het zilver achterblijft. Het antimonium verbindt zich bijzonder gemakkelijk met goud,— zelfs wordt dit laatste door antimoniumdamp aangetast.
Met zuurstof vormt het antimonium 2 verbindingen, het witte, vlugtige antimonigzuur, voorheen antimoniumoxyde genaamd (2 verbindingsgewigten antimonium en 3 verbindings- gewigten zuurstof), en het gele, als hydraat witte antimoniumzuur (2 verbindingsgewigten antimonium en 5 verbindingsgewigten zuurstof). Het eerste is in braakwijnsteen aanwezig en het tweede levert met loodoxyde het Napelsch geel. De verbinding van deze twee zuren is wit en vuurvast. Met deze beide zuurstofverbindingen komen de overige verbindingen van het metaal overeen, zooals het antimonigsulphide (2 v. antimonium en 3 v. zwavel) of het grijs antimonium, hetwelk bij eene onvolkomene roosting het roode antimoniumglas geeft. Het antimoniumsulphide (2 v. antimonium en 5 v. zwavel) is de geelachtig roode gondzwavel (sulphurauratum). Hetzelfde ontwaart men bij de chloorverbindingen.
Antimoniumsuperchlorure bestaat uit 1 v. antimonium en 3 v. chloor en dient tot het bruinéren van geweerloopen, terwijl water door het algarothpoeder wordt ontleed, waarbij het antimonigzuur als eene witte stof neervalt. Het antimoniumsuperchloride is de witte damp, waarmede het antimonium, in zuiver chloorgas geworpen, onder het vormen van een vuurregen verbrandt. Zelfs met waterstof vereenigt zich het antimonium, wanneer beide zich in den toestand van vrijworden (in statu nascendi) bevinden, tot antimonium waterstof, evenals het arsénik, waarmede het antimonium in al zijne verbindingen sterk overeenkomt. Alle antimoniumverbindingen laten zich gemakkelijk kennen aan den witten damp en den witten aanslag, dien zij voor de blaaspijp leveren, wanneer men ze afzonderlijk of met soda of kool verhit. Hare oplossingen, onder welke die van antimonigzuur door water onder afscheiding van witte, in water onoplosbare, basische verbindingen ontleed worden , leveren uit eene zure oplossing met zwavelwaterstof een rooden neerslag, die in zwavelantimonium opgelost en door zuren ook weder uit de oplossing tot bezinking gebragt kan worden.