Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wöhler

betekenis & definitie

Friedrich Wöhler, een beroemd scheikundige, geboren den 31sten Julij 1800 te Eschersheim bij Frankfort aan de Main, vertrok in 1819 naar de hoogeschool te Marburg en wijdde zich aldaar aan de studie der genees- en scheikunde, zette ze voort te Heidelberg en was vervolgens gedurende een jaar werkzaam in het laboratorium van Berzelius te Stokholm. In 1824 vergezelde hij laatstgenoemde en Brongniart op eene geognostisch-mineralogische reis door Skandinavië, en zag zich in 1825 benoemd tot leeraar en in 1827 tot professor aan de nijverheidsschool te Berlijn.

In 1831 echter vertrok hij naar Cassel, waar hij met de stichting van eene nieuwe hoogere nijverheidsschool belast en daaraan als leeraar in de scheikunde en in de technische scheikunde geplaatst werd. In Maart 1836 begaf hij zich als hoogleeraar in de geneeskunde, directeur van het chemisch instituut en inspecteur-generaal der apotheken in Hannover naar Göttingen. Zijne talrijke onderzoekingen strekken zich uit over alle takken der scheikunde en hebben hem grooten roem bezorgd. Reeds in 1827 en 1829 ontdekte hij het aluminium, beryllium en yttrium, en in dienzelfden tijd hield hij zich bezig met het cyanzuur en ontdekte niet alleen nieuwe cyanverbindingen, maar ook het ontstaan van pisstof uit cyanzuur ammonium, waardoor de grenzen der anorganische en organische scheikunde zamensmolten.

Zijne proeven met Liebig over de benzoylverbindingen vormen den aanvang van eene behoorlijke behandeling der organische chemie en droegen niet weinig bij tot de theorie der radicalen en der substitutie. Met Liebig ontdekte hij ook onderscheidene uit piszuur verkregene stoffen, de zamenstelling van mellithzuur, de ontbinding van amygdaline onder afscheiding van suiker, de bereiding van chroomrood enz. Van zijne overige onderzoekingen vermelden wij nog die over titanium-, wolframium- en kiezelverbindingen en de ontdekking van gekristalliseerd borium en silicium (met Saint Claire Deville).

Van zijne geschriften vermelden wij: „Grundrisz der unorganischen Chemie (1831; 15de druk, 1873)”, — „Grundrisz der organischen Chemie (9de druk, 1841)”, — „Mineralanalyse in Beispielen (2de druk, 1861)”, — en „Praktische Uebungen der chemische Analyse (1854)”. Ook leverde hij eene Duitsche bewerking van het „Handboek der Chemie” van Berzelius (1825, 4 dln; 5de druk, 1843—1848, 5 dln) en redigeerde sedert 1838 met Liebig de „Annalen der Chemie und Pharmacie”.