Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aardolie

betekenis & definitie

(petroleum) Schoon wij reeds in het algemeen in het artikel aardhars over dit voortbrengsel van den bodem gesproken hebben, achten wij het noodig, over dit algemeen verlichtingsmiddel van onzen tijd afzonderlijk te handelen. Zij is eene natuurlijke, vloeibare koolwaterstof-verbinding, welke veel overeenkomst heeft met de producten van drooge destillatie van steenkolen enz. Zij is dun- of dik-vloeibaar, kleurloos, geel of bruin, en in een dunvloeibaren toestand doorzigtig en met een sterk lichtbrekend vermogen begiftigd.

Zij drijft op het water zonder er zich mede te vermengen, daar zij een soortelijk gewigt heeft van 0,7 tot 0,9, — voorts is zij vlugtig, bezit een eigenaardigen, niet zeer aangenamen reuk, is zeer brandbaar, en verbrandt met eene heldere, sterk walmende vlam. Petroleum-damp, met lucht vermengd, ontploft met hevigheid, wanneer hij aangestoken wordt. Is de aardolie waterhelder, dan noemt men haar naphtha, — is zij dik-vloeibaar, dan draagt zij den naam van bergteer, terwijl wij ze in een geel-gekleurden, doorzigtigen en dun-vloeibaren staat als aard- of steenolie of petroleum kennen. Bergteer en petroleum laten bij destillatie eene bruine stof achter. In de aardolie is asphalt en dikwijls paraffine opgelost, welke men veelal beiden met bergteer vermengd vindt. De aardolie-soorten, van verschillende plaatsen afkomstig, hebben een zeer ongelijk kookpunt — van 70° tot over de 300° —; het is dus waarschijnlijk, dat zij, even als het photogeen, mengsels zijn van verschillende isomere koolwaterstofverbindingen. Het vlugtige gedeelte schijnt uit 85,7 koolstof en 14,3 waterstof, en het minder vlugtige uit 87,8 koolstof en 13,2 waterstof te bestaan.

De aardolie werd reeds in ouden tijd te Zante verzameld en in een groot gedeelte van Griekenland tot verlichting gebruikt. Ook kwam zij toen, onder den naam van Siciliaansche olie, van Agrigentum. Men heeft verdikte aardolie (aardpek of asphalt), van de oevers der Euphraat afkomstig, bij het bouwen van Babylon als cement gebruikt.

Op eene menigte plaatsen vindt men aardolie, bij voorbeeld te Amiano, niet ver van Parma, te Tegernsee in Beijeren, bij Neufchatel in Zwitserland, te Lehrde bij Hannover, te Kleinschöppenstedt in Brunswijk, waar men dagelijks 20 tot 25 centenaars verkrijgt, in de Pyreneën, in Galicië, —voorts op het schiereiland Apsjeron aan de westkust van de Kaspische zee, waar het Tartaarsche dorp Balachanoe het middelpunt is van meer dan honderd petroleum-bronnen, en vooral op het eiland Tsjelekaen aan de oostkust dier zee, waar zich meer dan 3400 dergelijke bronnen bevinden, alsmede in Birma aan de oevers der Irawaddy, van waar jaarlijks 400,000 vaten, elk van 6 centenaars, verzonden worden. Vooral echter vindt men die olie in grooten overvloed in Noord-Amerika in lagen, die evenwijdig loopen met het Alleghany-gebergte en zich van het meer Ontario tot in Virginia uitstrekken. De voornaamste oliebronnen zijn er te Mekka (Ohio), en te Titusville, Oil-city, Rousseville en M'Clintockville (Pensylvanië). De brongaten, die gemiddeld tot eene diepte van 30 el in den bodem afdalen, verdeelt men in zoodanige, die van zelf olie geven (flowing well), en in zoodanige, waaruit men ze met pompen naar boven haalt (pumping well). De hoeveelheid, de kleur, de zuiverheid en de vloeibaarheid der aardolie, door de boorgaten opgeleverd, zijn zeer verschillend. In het zoogenaamde Oilderado (Pensylvanië) verkrijgt men iedere week 75 000 vaten, ieder van 191 kan, — een bedrag, dat volgens veler vermoeden gemakkelijk tot 200 000 kan klimmen. Ook in Canada bij de St. Laurens-golf en in den omtrek der groote meren is eene groote hoeveelheid petroleum in den bodem verborgen.

Omtrent het onstaan der aardolie heeft men nog geene zekerheid. Men heeft opgemerkt, dat petroleumbronnen, zoutbronnen en de ontwikkeling van brandbare gassen op het naauwst met elkander verbonden zijn. Volgens de waarnemingen van Dumas, Rosé en Bunsen bevatten de steenzoutlagen dikwijls koolwaterstof in zamengepersten toestand. Het is dus mogelijk, dat deze laatste, bij de oplossing van het zout in onderaardsche wateren, vrij wordt en als gas wegvloeit of onder den invloed van eene sterke drukking in olie verandert. Intusschen zijn er velen, die de aardolie beschouwen als een voortbrengsel van de ontleding van plantaardige en dierlijke zelfstandigheden, — vooral omdat zij veelal in de nabijheid van bruinkolenlagen wordt gevonden. Daar zij paraffine bevat en andere zelfstandigheden, overeenkomende met die, welke men door drooge destillatie verkrijgt, meenen sommigen in deze laatste den oorsprong der aardolie te moeten zoeken. De hooge temperatuur, hiertoe vereischt, pleit echter niet voor dit gevoelen, en het is waarschijnlijk, dat men hier meer aan eene sterke persing moet denken, welke ook nu nog op den molen de olie uit het zaad drijft.

De meening, dat de aardolie, in ontzettende hoeveelheden vaak diep in den aardbodem verborgen, uit bewerktuigde zelfstandigheden ontstaan zou wezen, verliest echter meer en meer veld, vooral na de scheikundige proeven van Berthelot (medegedeeld in den “Annuaire scientifique” van Dehérain, 1868). Daaruit is gebleken, dat men door middel van een galvanischen stroom, door koolspitsen geleid en hier met waterstof in aanraking gebragt, koolstof en waterstof met elkander kan verbinden en aldus aardolie te voorschijn roepen.

Ook heeft men wel eens opgemerkt, dat zich bij het oplossen van sommige soorten van gietijzer in zoutzuur of verdund zwavelzuur oliedroppels op de oppervlakte vertoonen, welke op die van petroleum gelijken.

De aardolie, uit de bronnen opstijgende, is in haren natuurlijken of ruwen toestand in den regel niet geschikt om ter verlichting te dienen. Zoowel wegens hare bijmengselen als wegens hare ontvlambaarheid moet zij vooraf eene zuivering ondergaan. Voor sommige soorten is eene eenvoudige destillatie voldoende, andere vereischen wegens hare zwavelverbindingen eene krachtige behandeling met natronloog en zwavelzuur. De waarde der ruwe olie is grootendeels afhankelijk van haar soortelijk gewigt, daar de ligtere soorten 90 procent photogeen- en solarolie, en de zwaarderen slechts 40 tot 50 procent lampolie leveren.

De ruwe aardolie mag, wegens brandgevaar, niet uit Amerika worden vervoerd. De gezuiverde Amerikaansche petroleum vermengt zich gemakkelijk met zwavelkoolstof, aether en terpentijnolie. Asphalt, elemi en Venetiaansche terpentijn worden er in opgelost. Bij het verdampen der olie verkrijgt men eene rest, die 10 tot 11 pct. paraffine bevat. Het vlugtigste gedeelte van petroleum wordt in Engeland als een bedwelmend middel aangewend, en de straks vermelde rest gebruikt men op sommige plaatsen, te Voorburg, Hoogezand, Amsterdam enz., tot het bereiden van lichtgas.

Het vervoeren, bewaren en gebruiken van petroleum vereischt de grootste voorzigtigheid. Te Londen en Antwerpen zijn meer dan eenmaal scheepsladingen petroleum in brand geraakt, zoodat het vlammend vocht der losgesprongen vaten op het water dreef en de naburige vaartuigen aangreep. Het is van belang voor de openbare veiligheid, dat de petroleum-magazijnen buiten de steden worden geplaatst, daar er zich steeds aardolie-gas ontwikkelt, dat, met dampkringslucht vermengd, terstond vuur vat, wanneer het met eene vlam in aanraking komt. Er dient steeds zand in voorraad te wezen, omdat men een petroleumbrand niet met water blusschen kan. Ook in het dagelijksch leven zij men hoogst behoedzaam. In het bovenste gedeelte eener half ledige petroleum-kan bevindt zich ontplofbaar gas, hetwelk de grootste onheilen kan veroorzaken, wanneer het in vrij groote hoeveelheid in de nabijheid komt van eene brandende kaars of lamp. Men zorge dus, dat het. vullen der petroleum-lampen bij dag geschiede, en vermijde, met eene vlam te naderen tot de plaats, waar zich welligt petroleum-gas ontwikkeld heeft.