Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Bijgeloof

betekenis & definitie

Behalve hetgeen is medegedeeld onder AFGODERIJDANS, AKRA, AZÉMAN, BAKROE, het BOOZE OOG, LIBBA, NAMENVREES, OBIA, SLANGENVEREERING, WINTI, enz., ware onder bijgeloofsamen te vatten hetgeen volgens het volksgeloof verboden is of niet zonder gevaar voor gezondheid of leven kan gedaan worden, zoomede de meeningen omtrent hetgeen de mensch van sommige dieren heeft te vreezen. Veel is niet eigen aan de koloniën in West-Indië alleen, maar algemeen verspreid over de gansche wereld; zoo mag men geen huisspin dooden; doet men het dan zal men een glas breken.

Na zonsondergang mag men geen naalden en geen zout koopen, geen water uit put of regenbak putten. Deze uit den slaventijd dagteekenende verboden handelingen wettigen het vermoeden dat de slaven de hand hebben gehad in het ontstaan van het bijgeloof; het koopen van naalden en zout kon allicht het gevolg hebben, dat huis- of keukenmeid 's avonds aan het werk gezet werd. Ook het putten van water was het werk der slaven. Het verplaatsen van stoelen en andere meubelen na zonsondergang was ook al uit den booze. Een paraplu in huis openen heeft gekibbel ten gevolge. Op iemand's schaduw trappen kan voor dezen slechte gevolgen hebben. Wanneer een saka pikien (een met den helm geborene, aan wie het vermogen wordt toegeschreven spoken te zien) met iemand anders voorbij een kerkhof gaat, moet hij zorg dragen dat niet zijn begeleider aan den kant van het kerkhof loopt.Wanneer de uil op een dak van een huis of in een boom bij het huis aanhoudend krast, zal er iemand in het huis sterven. Het gevaar kan worden bezworen door de uitgetrokken schoenen om te draaien, met de zolen naar boven.

Ook de vrees voor de geitenmelkers is algemeen. (Zie van Stockum, Verslag van de Saramacca-Expeditie, blz. 217 en 218 van den overdruk.)

Bij Teenstra, De Landbouw in de Kol. Suriname, II, blz. 153-155, wordt nog het een en ander genoemd, dat thans verouderd is, althans weinig meer gehoord wordt.

Hier worde nog genoemd het bijgeloof, dat men allerlei kwalen opdoet, wanneer men op bepaalde plaatsen urineert of andere behoefte doet. Onderzoekt men de ligging van zulke plaatsen nader, dan blijkt, dat er een belanghebbende is die het water uit een beek, dat als drinkwater gebruikt wordt, voor verontreiniging wil bewaren. Waar een verbod geen gevolg zou hebben, werkt zoo'n ‘bijgeloof’ afdoende. Men zou de stelling kunnen verdedigen, dat in zeker stadium van maatschappelijke ontwikkeling zulk bijgeloof onmisbaar is.

< >