Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Afgoderijdans

betekenis & definitie

De zoogenaamde afgoderij-bezwerings- of winti-dans is met de negers uit Afrika gekomen, en omdat de naar de koloniën overgebrachte slaven uit de meest verschillende deelen van Afrika afkomstig waren, ligt het vermoeden voor de hand dat onderscheidene Afrikaansche godsdienstige dansen in die koloniën zijn samengesmolten, waardoor het zeer samengestelde karakter van den winti-dans zou verklaard zijn.

Op den voorgrond worde gesteld, dat allen die den gang van zaken bij dezen dans hebben beschreven hunne kennis uit de tweede hand hebben, en dat hier geen sprake is van eigen aanschouwing. Men moet dan ook de foto's door de gebroeders Penard bij hunne belangrijke studie ‘Surinaamsch bijgeloof. Iets over Wintie en andere natuurbegrippen’, gevoegd, niet opvatten als afbeeldingen van den werkelijken dans.

Bij deze dansen wordt n.l. de grootst mogelijke geheimzinnigheid betracht en worden alle voorzorgen in acht genomen om niet door oningewijden of door de politie overrompeld te worden. Te recht zegt dan ook Van Coll dat geen neger, ook de beste, ooit het geheim dezer dansen zal verklaren. Reeds bij Blom, Verhandeling over den landbouw in de Colonie Suriname, Haarlem 1786, vinden wij omtrent een zekeren dans, ‘de Water-mama’ de opmerking: ‘men weet niet recht, waarin die bestaat, vermits het eene van die geheimen is welke de blanken nooit doorgronden kunnen’.

Onze kennis ten deze danken wij voor het grootste deel aan de zendelingen, die door bekeerlingen zijn ingelicht. Omtrent deze bron nu merkt Schneider op: ‘De zendeling kan zich niet inlaten met een diep-indringend, objectief-critisch onderzoek van de feiten, waarom het hier te doen is: reeds door zijne betrekking en zijn eigenaardigen werkkring kan hij dat niet. Wel is waar hebben wij veel van hetgeen wij omtrent de afgoderij onder heidenvolken weten, voornamelijk aan hen te danken. Maar hier tegenover staat, dat juist zijn beroep en overtuiging er hem toe drijven de afgoderij uit te roeien en dat hij, hoe ijveriger hij in zijn ambt is, ook des te meer tot den edelen hartstocht van een heiligen strijdlust wordt aangespoord, en dat hij, dientengevolge, misschien niet altijd rustig, onpartijdig en onbevangen genoeg is, om, wat hij bestrijdt, anders dan in de allerdonkerste kleuren te zien’.

Eén ding schijnt vast te staan, n.l. dat men in den winti-dans niet heeft te zien een eenvoudigen negerdans, waaraan men zich overgeeft om zich te vermaken.

Het doel van den winti-dans schijnt in den regel te zijn het zoeken naar een medicijn om een zieke te genezen of een poging om booze geesten te verzoenen of uit te drijven.

Winti beteekent wind, adem of geest. In hem, die de winti krijgt, vaart een onzichtbaar wezen, een bovenaardsche macht, die hem zijn zelfbewustzijn en de heerschappij over zijn eigen- ik ontrooft. Aan zulke bezetenen moet als aan een hoogere macht eerbied worden bewezen. Winti - schrijven de Penards - ‘wordt zinnebeeldig voorgesteld als een onzichtbare suizing, een geestelijke draaikolk, die spiraalsgewijze hare werking uitoefent, gelijk een wiel om zijn as draait en gelijk de wind het stof spiraalsgewijze omhoog trekt, of de waterhoos het water uit de zee drinkt’, een voorstelling die de zaak zeker niet duidelijker maakt. Zulk een bezetene is zieneren zijne uitspraken worden opgevolgd als een godsspraak. Daarin zit het gevaar van den winti-dans voor de maatschappij.

Voor de Boschnegers is de winti-dans een indrukwekkende en schrikaanjagende openbaring uit de geestenwereld en voor een groot deel van de overige bevolking omvat het woord winti vreeselijke voorstellingen van afgoderij, geheimzinnige machten, onzedelijkheid en bedriegerij.

Bij den winti-dans worden verschillende muziek-instrumenten gebruikt, n.l. trommen (de poedja, de mandron en de apinti), een rammelaar van de kalebasvrucht gemaakt, de joro-joro (trossen van gedroogde zaden), de kwakwa-banji (een bank waarop met twee stokjes geslagen wordt) en de banta (een instrument dat dienst doet voor snaar-instrument).

Andere voorwerpen bij dezen dans gebezigd, maar niet tot de muziekinstrumenten behoorende, vindt men beschreven en afgebeeld in Dr. H. ten Kate's Beitrag zur Ethnographie von Surinam. Intern. Arch. f. Ethn. I 223 v.

Zijn al de toebereidselen voor den dans gereed, waarbij het besmeren van het lichaam met witte klei of pimba een groote rol speelt, dan begint een der dansers op eentonige wijze te zingen; spoedig volgen anderen en het duurt niet lang, of, onder den invloed van de helsche muziek en van den drank, die natuurlijk niet ontbreekt, beginnen de dansers de vreemdste bewegingen te maken met hoofd en ledematen. Steeds woester wordt de muziek, steeds meer geraken de dansers in geestvervoering, totdat er een, al of niet in stuiptrekkingen, over den grond rolt, door den winti bezeten. ‘Meerderen volgen en weldra zijn allen ‘in vervoering geraakt; sommigen dansen, anderen springen, weer anderen zitten en schudden slechts op stijve wijze met hunne hoofden. Hier danst een man midden in een vuur, ginds zwaait er een woest met een houwer, als hakte hij in onzichtbare boomen. Een derde rolt en kruipt, een vierde sist en brult, stampt met de voeten of rent in een cirkel rond. Weer anderen klimmen in boomen of storten in het water. Een reusachtige neger krijgt een baby-begeestering en handelt in alle opzichten als een wicht, terwijl een knaap zoodanig in vervoering geraakt door een papa-wintie, dat hij als een groot mensch handelt en in zich zelf zijn eigen vader meent te zien.

Zelfs de muzikanten komen onder den invloed van geesten en maken de vreemdste bewegingen. Zijn de dansers eindelijk uitgeput van vermoeidheid, dan springen ze op, uitroepende: a broko, a broko! (het is gebroken).’ (Gebr. Penard).

De gehallucineerden met al hun volgelingen, verklaart Van Coll, ‘worden fanatiek in eene mate die aan het ongeloofelijke grenst. Sommigen hunner wanen zich kogelvrij, anderen meenen dat de vuurwapenen op hen slechts water kunnen werpen. Anderen hebben zekerheid dat geen staal, maar hout alleen hen treffen kan.’

Voor de verschillende soorten van winti, waarvan sommige de namen dragen van negerstammen, vroeger als slaven ingevoerd, zie WINTI.

Het winti-dansen is te allen tijde verboden geweest, al waren de planters op afgelegen plantages dikwijls verplicht oogluikend toe te laten dat de negers diep in het bosch, in den regel onder hun heiligen boom, de kankantri, zich aan zulke dansen overgaven.

De Surinaamsche wetgever heeft de ‘afgoderij’ strafbaar gesteld. De beteekenis is niet nader omschreven; men verstaat er dus onder al wat in de kolonie daarvoor algemeen bekend staat. Bij menig vonnis van het Hof zijn deelnemers aan ‘afgoderij’ gestraft en nog steeds treft men in de locale bladen berichten aan van ‘afgoderij-partijen’, die door de politie zijn gesnapt.

Bij de behandeling van de Surinaamsche begrooting in de Tweede Kamer (vergadering van 18 Nov. 1907) besprak de heer Van Deventer art. 172 der Herziene Strafverordening van 1874, waarbij het ‘plegen van afgoderij’ strafbaar is gesteld. ‘In Suriname, zeide hij, is dus iemand strafbaar die den invloed van booze geesten, van demonen tracht te bestrijden. Nu zou ik willen vragen, is dit een opvatting, die thuis behoort in het strafrecht van een Nederlandsche kolonie? Ook hier te lande tracht men wel eens booze geesten, demonen, te bezweren, al doet men dat dan niet met behulp van dansen’. De heer Van Deventer kwam tot de conclusie, dat de afgoderij als delictum sui genei uit de Surinaamsche strafwet moest verdwijnen en drong er bij den minister met klem op aan, dat hij het noodige doen zou om die strafrechtelijke curiositeit, tevens monstruositeit, ten spoedigste een eerlijke begrafenis te bezorgen. Tegen deze opvatting kwamen de heer Van Kol en de

minister van koloniën, Mr. Fock, op. De heer Van Kol wees er op dat hier geen sprake was van belemmering der vrijheid van godsdienst, doch het alleen te doen is om misdaden den kop in te drukken en excessen tegen te gaan. Al kon men de uitdrukking in het strafwetboek verbeteren, de feiten moeten worden bestreden. De minister merkte op dat het algemeene nut van de strafbepaling wordt erkend en dat zij door den rechter op verstandige wijze wordt toegepast.

Litt.: A. Blom, Verhandeling over den landbouw in de Colonie Suriname, Haarlem 1786, blz. 446; Missionsblatt der Brüdergemeine, 1885; H.G. Schneider, Die Buschnege rSurinams, Herrnhut, 1893; L.C. van Panhuys, Catalogus der Nederl. West-Indische Tentoonstelling te Haarlem, 1899; C. van Coll, Gegevens over Land- en Volk van Suriname, in Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volkenk. van Ned.-Indlë, 2e Volgr. I; Hand. Staten Generaal, Tweede Kamer, 1907-1908,; H.

Weiss, Ons Suriname, uitgegeven door den Nederl. Studenten-zendingsbond, 1911, F.P. en A.P. Penard, Surinaamsch Bijgeloof, Iets over Wintie en andere natuurbegrippen, met afb., in Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volkenk. van Ned.-Indië, dl. 67, 1912.;

Voor de muziekinstrumenten zie L.C. van Panbuys, Les chansons et la musique de la Guyane néerlandaise. Journ. de la Soc. des Américanistes de Paris. Nouv. série, tome IX, 1912.

< >